ECLI:NL:RBZWB:2021:3328

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
386419 JE RK 21-1175
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gezagsuitoefening door gecertificeerde instelling ten behoeve van medische behandeling minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedeeltelijke gezagsuitoefening door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (GI) ten behoeve van de medische behandeling van de minderjarige [minderjarige 2]. De moeder van [minderjarige 2] is bijgestaan door haar advocaat, mr. V.C. Serrarens. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, haar advocaat en vertegenwoordigers van het Landelijke Expertise Team Jeugdbescherming aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] door de moeder wordt uitgeoefend en dat er een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van kracht zijn. De GI heeft verzocht om het gezag over [minderjarige 2] gedeeltelijk over te dragen, zodat zij toestemming kan geven voor noodzakelijke medische behandelingen, waaronder diagnostiek en behandeling van trauma en hechtingsproblematiek.

De kinderrechter heeft overwogen dat er sprake is van zorgelijk gedrag van [minderjarige 2], wat heeft geleid tot zijn plaatsing in een pleeggezin en dat hij niet langer welkom is op het reguliere kinderdagverblijf. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat medische behandeling noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en dat de GI bevoegd is om over deze behandelingen te beslissen. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en bepaald dat het gezag over [minderjarige 2] met betrekking tot medische behandelingen tot 12 september 2021 door de GI wordt uitgeoefend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/386419 / JE RK 21-1175
Datum uitspraak: 24 juni 2021
Beschikking van de kinderrechter over gedeeltelijke gezagsuitoefening door gecertificeerde instelling
in de zaak van

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,

locatie Eindhoven, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
namens deze Landelijke Expertise Team Jeugdbescherming (LET JB),
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bijgestaan door mr. V.C. Serrarens, advocaat te Middelburg.

DE PLEEGOUDERS,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 7 juni 2021, ingekomen bij de griffie op
8 juni 2021;
- het op 20 juni 2021 door de moeder verstuurd e-mailbericht met bijlagen;
- de door de moeder tijdens de mondelinge behandeling overgelegde stukken.
Op 24 juni 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordiger van het LET JB.
De pleegmoeder heeft via een telefonische verbinding de mondelinge behandeling bijgewoond.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 10 september 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd van 12 september 2020 tot 12 september 2021. Tevens heeft de kinderrechter bij deze beschikking de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van 18 maart 2021 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigd.

Het verzoek

De GI heeft op de daartoe aangevoerde gronden verzocht te bepalen dat het gezag over [minderjarige 2] met toepassing van het bepaalde in artikel 1:265e van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt uitgeoefend door de GI met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling.
Deze medische behandeling betreft:
  • diagnostiek
  • behandeling op het gebied van trauma en hechtingsproblematiek;
  • plaatsing op een medisch kinderdagverblijf.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat [minderjarige 2] momenteel een zorgelijke ontwikkeling doormaakt. Hij verblijft bij pleegouders en vertoont dermate zorgelijk gedrag dat de pleegouders overwegen om de plaatsing stop te zetten, wanneer er niet snel gestart gaat worden met behandeling. Op aangeven van het NIFP in 2019 zijn de contacten tussen de moeder en [minderjarige 2] opgebouwd. Hoewel deze bezoeken op zichzelf goed zijn verlopen, was er sprake van spanningen bij [minderjarige 2] . [minderjarige 2] vertoonde met name na de bezoeken pittig gedrag, maar dit ebde ook weer weg, tot het laatste bezoekcontact in januari 2021. Het is [minderjarige 2] sindsdien niet meer gelukt om deze spanningen kwijt te raken. Hiervoor is behandeling nodig. Er is contact gelegd met Xonar, een instelling die [minderjarige 2] traumasensitieve begeleiding kan bieden, waar ook de pleegouders van kunnen profiteren. Deze hulp richt zich op de gebieden trauma en hechting. Verder kan hij ook niet langer verblijven bij het reguliere kinderdagverblijf na klachten van meerdere ouders. Naast zijn negatieve gedrag richting andere kinderen poept en plast hij regelmatig in zijn broek, wat mogelijk een roep om aandacht is. Gezien de zorgen van het kinderdagverblijf is het advies gekomen om [minderjarige 2] te plaatsen bij een medisch kinderdagverblijf, wat eveneens valt onder de vlag van Xonar. Daar zal onderzocht worden of [minderjarige 2] klaar is om in te stromen in regulier basisonderwijs in september 2021. Concreet, voor zover op dit moment bekend, bestaat de door de GI gewenste behandeling van [minderjarige 2] uit plaatsing op het medisch kinderdagverblijf, diagnostiek en behandeling op het gebied van trauma en hechting. Dit kan allemaal plaatsvinden bij de instelling Xonar. Zij zetten ook de levenslijn uit van [minderjarige 2] . Er hoort bij deze behandeling ook een stuk psycho-educatie. Daarvoor is geen toestemming van de moeder vereist is. Nu de moeder geen toestemming geeft voor voornoemde plaatsing, diagnostiek en behandeling, ziet de GI zich genoodzaakt om over te gaan tot het indienen van onderhavig verzoek. De GI handhaaft dit verzoek Daarbij merkt de GI op dat het haar bedoeling is om de moeder ook mee te nemen in de behandeling van [minderjarige 2] . Er zijn veel gesprekken gevoerd met de moeder, maar het blijft een fragiele situatie. De GI werpt de beschuldiging dat zij de moeder niet zou informeren verre van zich. De GI wil graag in gesprek met de moeder, maar ondanks alle investeringen blijft er sprake van een moeizame (samenwerkings)relatie.
De GI verzoekt om haar verzoek te toetsen in het kader van artikel 1:265e BW en niet op grond van artikel 1:265h BW.
De pleegmoeder heeft verklaard dat zij [minderjarige 2] ontzettend ziet worstelen met zichzelf. Hij is als persoon veranderd en lijkt niet meer op de jongen zoals zij hem kent. Hij heeft echt iemand nodig bij wie hij zijn trauma’s kan verwerken en die hem een goede basis kan bieden zodat de pleegouders hem verder kunnen helpen. Zijn basis lijkt beschadigd te zijn.
Het is absoluut niet de bedoeling om [minderjarige 2] weg te houden bij zijn moeder. Zij vertellen [minderjarige 2] alleen positieve dingen over haar. Het is ook zeker de intentie van de pleegouders om dit contact weer op te bouwen, maar er is eerst iemand nodig die een goede basis kan leggen zodat de slagingskans van een hernieuwd traject tot contactherstel wordt vergroot.
De pleegouders vinden zeker niet dat de moeder schuld heeft aan het mislopen van het contactherstel. Er is iets getriggerd in [minderjarige 2] waardoor hij niet meer terug kan veren. [minderjarige 2] is beschadigd, maar de pleegouders zien ook een lieve jongen die graag knuffelt. Hij heeft goede hulpverlening nodig, liever gisteren dan vandaag. De pleegmoeder merkt nog op dat zij, net als de moeder, tegen het toedienen van medicatie zijn. [minderjarige 2] heeft echter wel hulp nodig om uit dit patroon te komen.
Door en namens de moeder is, kort samengevat, aangevoerd dat LET JB niet goed met haar communiceert. Het is de toon die de muziek maakt, aldus de moeder. Het schiet de moeder in het verkeerde keelgat dat de gedragsverandering van [minderjarige 2] te wijten zou zijn aan het laatste bezoekcontact wat hij met haar heeft gehad. De moeder heeft de contacten altijd op een juiste manier ingevuld en het is voor dan ook onverteerbaar dat deze plots gestopt zijn. De moeder wil betrokken blijven en in het belang van [minderjarige 2] handelen, maar alle onduidelijkheid die door de GI geschept wordt zorgt ervoor dat zij geen toestemming kan verlenen voor de medische behandeling. Zij wil niet dat [minderjarige 2] medicatie krijgt. De moeder wordt tegengeworpen dat zij zich strijdbaar zou opstellen. Zij kan voor haar gevoel niet veel anders nu zij wordt onderdrukt in een dwang en drangkader. Zij wil graag moeder zijn,
maar mag geen moeder zijn. Zij wordt door de GI gedwongen om iedere dag met dat gevoel op te staan. Dat doet pijn. De moeder stelt dat de problemen van [minderjarige 2] zullen afnemen indien hij weer thuis geplaatst wordt. De moeder is ook bereid om hulp in de thuissituatie te accepteren om te werken aan de problematiek van [minderjarige 2] .

De beoordeling

De GI heeft op grond van artikel 1:265e BW verzocht om een gedeeltelijke gezagsoverdracht wat betreft medische behandelingen. De kinderrechter kan op basis van voornoemd artikel het gezag van ouders ten aanzien van het geven van toestemming voor medische behandelingen overhevelen naar de GI als het gaat om een minderjarige jonger dan twaalf jaar of een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Dit wetsartikel is bedoeld om de GI in algemene zin bevoegd te maken om over elke medische behandeling van de onder toezicht gestelde minderjarige te beslissen.
De kinderrechter overweegt dat een verzoek op grond van artikel 1:265e BW alleen kan worden toegewezen als is voldaan aan een aantal voorwaarden.
In de eerste plaats moet er sprake zijn van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. Dat is het geval. Deze beschermingsmaatregelen duren nog voort tot in ieder geval 12 september 2021.
Daarnaast moet medisch handelen noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Naar het oordeel van de kinderrechter is voldoende komen vast te staan uit de stukken en de toelichting van de pleegmoeder en de moeder tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige 2] traumatische ervaringen heeft gekend in zijn verleden.
Daarnaast moet worden vastgesteld dat sprake is van zorgelijk gedrag door [minderjarige 2] wat ertoe heeft geleid dat hij niet langer welkom is op het reguliere kinderdagverblijf en waardoor nu ook zijn plaatsing in het huidige pleeggezin op de tocht komt te staan. Gesproken wordt over een stilstand en zelfs achteruitgang in zijn ontwikkeling.
Het gerechtshof heeft in haar uitspraak op 18 maart 2021 in het kader van het hoger beroep tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing al overwogen dat de belemmeringen voor een terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder zijn gelegen in zijn kindeigen problematiek. Daarbij dient thans prioriteit te worden gegeven aan de voor [minderjarige 2] zeer nodige behandeling van zijn hechtingsproblematiek.
De kinderrechter kan dan ook niet anders dan concluderen dat medische behandeling van [minderjarige 2] noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Die is namelijk gericht op het wegenemen van de ernstige ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige 2] .
De door de GI gewenste behandelingen, waaronder aanmelding bij het MKD, merkt de kinderrechter aan als medische behandelingen, nu de GI stelt dat sprake zal zijn van een intensief traject gericht op diagnostiek en behandeling van mogelijke DSM geclassificeerde problematiek door een psycholoog. De GI heeft aangegeven dat zij een instantie heeft gevonden, genaamd Xonar. Zij bieden een compleet traumasensitief hulpaanbod, waar [minderjarige 2] van kan profiteren. Ook het MKD valt onder deze instantie en ook daar zal in beeld gebracht worden wat de mogelijkheden en beperkingen van [minderjarige 2] zijn.
De kinderrechter dient te onderzoeken of niet kan worden volstaan met een minder verstrekkende maatregel, omdat een overheveling van het gezag ingrijpt in zowel de rechten van het kind als die van de ouder.
De moeder acht een thuisplaatsing de beste oplossing om de schade die [minderjarige 2] heeft ondervonden te beperken. De kinderrechter wijst erop dat de plaatsing van [minderjarige 2] in het kader van het onderhavige verzoek niet ter discussie staat gezien de door het hof bekrachtigde verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Dit is dus geen mogelijkheid.
De kinderrechter moet voorts vaststellen dat de GI en de moeder een verschillende visie hebben wat betreft de oplossing van de problematiek. Ook tijdens de mondelinge behandelingen hebben zij daarover geen overeenstemming kunnen bereiken.
In artikel 1:265h BW is neergelegd dat de kinderrechter verzocht kan worden om voor een specifieke medische behandeling toestemming te geven, ondanks dat de ouders met gezag hier niet mee instemmen. De reikwijdte van dit artikel is daarmee minder verstrekkend dan het verzochte op basis van artikel 1:265e eerste lid onder b, BW.
Gelet op het feit dat voor [minderjarige 2] meer dan een enkele specifieke medische behandeling nodig is, acht de kinderrechter het niet juist om bij het ontbreken van de toestemming van de moeder op grond van dit artikel vervangende toestemming te verlenen.
Alles afwegende zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen. Zij acht een gedeeltelijke gezagsoverdracht aan de GI in het belang van [minderjarige 2] om de start en continuering van zijn noodzakelijke behandeling vorm te geven.
De kinderrechter merkt op dat de in deze beschikking gegeven uitspraak van kracht is tot het einde van de uithuisplaatsing, zijnde tot 12 september 2021.
Als de GI deze gedeeltelijke gezagsoverdracht na voornoemde datum wenst voort te zetten, dan zal zij een nieuw verzoek daartoe bij de rechter moeten indienen.
De kinderrechter overweegt daarnaast dat tijdens de mondelinge behandeling door alle betrokkenen is aangegeven dat het toedienen van medicatie aan [minderjarige 2] op dit moment niet aan de orde is.
Indien blijkt dat het toedienen van medicatie voor [minderjarige 2] op enig moment voor het einde van de lopende uithuisplaatsing alsnog noodzakelijk wordt geacht, ligt het gelet op wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken in de rede dat de GI zich eerst tot de rechter wendt, ondanks de gedeeltelijke gezagsoverheveling.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing:

De kinderrechter:
bepaalt dat het gezag over [minderjarige 2] , voor zover dit betrekking heeft op het geven van toestemming voor medische behandelingen, tot 12 september 2021 wordt uitgeoefend door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Eindhoven en namens deze door LET JB;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2021 door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Rozendaal, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 1 juli 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.