ECLI:NL:GHDHA:2022:1076

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
200.295.972/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake leningsovereenkomst en bewijsopdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin haar vordering tot terugbetaling van een lening van € 3.000,- aan [geïntimeerde] was afgewezen. De kantonrechter had geoordeeld dat [appellante] niet in haar bewijs was geslaagd, ondanks dat zij een getuige had laten horen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag [appellante] opnieuw toegelaten tot bewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijslast bij [appellante] ligt, maar dat zij voldoende bewijs heeft aangeboden om haar stelling dat er een leningsovereenkomst is gesloten, te onderbouwen. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het opgeven van verhinderdata en de namen van de te horen getuigen. De beslissing om het getuigenverhoor te houden, is aangehouden tot een nader te bepalen datum. Het hof heeft de zaak dusdanig behandeld dat het recht op een eerlijk proces gewaarborgd blijft, en heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun respectieve standpunten verder te onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.295.972/01
Zaaknummer rechtbank : 8179574 CV EXPL 19-5187
Arrest van 28 juni 2022
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. E.J.W. Schuijlenburg uit Leidschendam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. G. Willemsen uit Tilburg.
Het hof zal partijen hierna [appellante] en [geïntimeerde] noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellante] stelt dat zij € 3.000,- aan [geïntimeerde] heeft geleend en vordert terugbetaling. De kantonrechter heeft [appellante] toegelaten tot het bewijs dat zij € 3.000,- aan [geïntimeerde] heeft geleend, een getuige gehoord, geoordeeld dat [appellante] niet in haar bewijs was geslaagd en de vordering afgewezen. In dit hoger beroep laat het hof [appellante] opnieuw toe tot bewijs.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 7 juni 2021 waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, van 11 maart 2021;
  • de memorie van grieven van [appellante];
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde].

3.Procedure bij de kantonrechter

3.1
[appellante] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 3.000,00 uit hoofde van terugbetaling van een lening, met rente, buitengerechtelijke incassokosten en
veroordeling in de proceskosten.
3.2
[appellante] heeft daartoe aangevoerd dat zij op 8 oktober 2017 € 3.000,00 aan [geïntimeerde] heeft geleend en dat [geïntimeerde] op dat bedrag geen maandelijkse aflossingen heeft betaald. [appellante] heeft ter onderbouwing van deze stelling een overeenkomst van geldlening en twee ontvangstbewijzen in het geding gebracht die zijn voorzien van handtekeningen waarvan zij stelt dat zij van [geïntimeerde] zijn. Omdat [geïntimeerde] in verzuim verkeert, moet zij over dat bedrag ook de wettelijke rente betalen. [appellante] heeft [geïntimeerde] laten aanschrijven tot nakoming en haar daarbij een termijn van veertien dagen gegeven, waardoor [geïntimeerde] ook buitengerechtelijke incassokosten moet betalen.
3.3
[geïntimeerde] heeft de echtheid van de handtekeningen op de door [appellante] in het geding gebrachte stukken ontkend en het bestaan van een geldleningsovereenkomst betwist.
3.4
Bij tussenvonnis van 23 juli 2020 heeft de kantonrechter overwogen dat de door [appellante] in het geding gebrachte stukken na de stellige ontkenning door [geïntimeerde] van de echtheid van haar handtekening geen bewijs opleveren zolang niet is bewezen dat die ondertekeningen wel van haar zijn. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat deze stukken, ook indien de echtheid van de handtekeningen zou worden bewezen, geen dwingend bewijs tegen [geïntimeerde] kunnen opleveren omdat daarin alleen verbintenissen van [geïntimeerde] zijn vastgesteld, deze verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom en [geïntimeerde] de stukken niet geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een handgeschreven goedkeuring met de geldsom voluit in letters. De kantonrechter heeft [appellante] daarom toegelaten tot het bewijs dat zij [geïntimeerde] in of omstreeks oktober 2017 in totaal € 3.000,- ter leen heeft verstrekt.
3.5
[appellante] heeft een getuige laten horen.
3.6
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het bewijs gewaardeerd, geoordeeld dat [appellante] niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, en de vorderingen afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.

4.Vorderingen in hoger beroep

4.1
[appellante] is in hoger beroep gekomen en wil dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, haar vorderingen alsnog toewijst en [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten in beide instanties. Zij vindt dat de kantonrechter het bewijs onjuist heeft gewaardeerd en biedt aan zichzelf, haar man en [geïntimeerde] te laten horen.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast met betrekking tot het bestaan van een overeenkomst van geldlening tussen partijen op [appellante], die zich tegen [geïntimeerde] op de gevolgen van die overeenkomst beroept. Anders dan [appellante] aanvoert wordt deze bewijslastverdeling niet omgekeerd indien [geïntimeerde] zou volstaan met een loutere ontkenning van de door [appellante] gestelde feiten, zij het dat de rechter in dat geval kan oordelen dat die feiten onvoldoende gemotiveerd zijn betwist en daarom tussen partijen zijn vast komen te staan.
5.2
[appellante] heeft in hoger beroep specifiek nader bewijs aangeboden van haar stelling dat tussen partijen op 8 oktober 2017 een geldleningsovereenkomst is gesloten, waarbij zij € 3.000,- aan [geïntimeerde] heeft geleend. [geïntimeerde] heeft die stelling, anders dan [appellante] aanvoert, voldoende gemotiveerd betwist. [appellante] heeft aangeboden naast zichzelf ook haar man en [geïntimeerde] te laten horen. Daarom is er geen aanleiding om met [geïntimeerde] te oordelen dat er geen getuigenverhoor hoeft plaats te vinden omdat [appellante] geen bewijs naar voren heeft gebracht dat voldoende is om dat met haar eigen getuigenverklaring aangevuld te krijgen (artikel 164 lid 2 Rv). Het hof zal [appellante] daarom toelaten tot het door haar aangeboden bewijs en elke andere beslissing aanhouden.

6.Beslissing

Het hof:
  • laat [appellante] toe tot het bewijs van haar stelling dat tussen partijen op 8 oktober 2017 een geldleningsovereenkomst is gesloten, waarbij zij € 3.000,- aan [geïntimeerde] heeft geleend;
  • bepaalt dat, indien [appellante] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een van de zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. H.M.H. Speyart van Woerden, op een nader vast stellen datum en tijdstip;
- verwijst de zaak naar de rol van 26 juli 2022 voor opgave door partijen van hun respectieve verhinderdata over de maanden september tot en met december 2022 en de namen van de te horen getuigen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van het volledige procesdossier in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, H.J.M. Burg en B.M.P. Smulders en door rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2022, in aanwezigheid van de griffier.