ECLI:NL:GHDHA:2022:1008

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.289.328/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over omzetplafonds in zorgovereenkomsten tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vrijgevestigde GGZ-zorgaanbieder, [appellant], en Zilveren Kruis Zorgverzekering N.V. (ZK) over de terugvordering van overschrijdingen van omzetplafonds die zijn overeengekomen in zorgovereenkomsten. De zorgovereenkomsten, die vanaf 2014 zijn gesloten, bevatten omzetplafonds die de zorgaanbieder verplichten om binnen bepaalde financiële grenzen te blijven bij het declareren van zorg. De zaak betreft specifiek de jaren 2015 tot en met 2019, waarin ZK heeft geprobeerd om overschrijdingen van deze plafonds terug te vorderen van [appellant]. Het hof heeft vastgesteld dat ZK niet gerechtigd was om een bedrag van € 71.919 terzake van overschrijding van het omzetplafond 2015 terug te vorderen, omdat ZK niet tijdig een eindafrekening heeft verstrekt. Het hof oordeelt dat de overschrijding van het omzetplafond in 2015 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en dat ZK onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant]. De vordering van [appellant] om te verklaren dat ZK niet bevoegd is om de overschrijdingen van de omzetmaxima over de jaren 2016 tot en met 2019 terug te vorderen, wordt echter afgewezen, omdat [appellant] in die jaren geen contact heeft opgenomen met ZK over mogelijke overschrijdingen. Het hof heeft de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd en ZK veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.289.328/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/579037 /HA ZA 19/891
Arrest
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende in Den Haag,
appellant,
advocaat: mr. A.A.M. Knol uit Den Haag,
tegen
Zilveren Kruis Zorgverzekering N.V.,
gevestigd in Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.A. van den Berg uit Leiden.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] respectievelijk ZK.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] is een vrijgevestigde GGZ-zorgaanbieder (psychiater) en ZK is een zorgverzekeraar. Partijen hebben zorgovereenkomsten met elkaar gesloten. Van die overeenkomsten maken vanaf 2014 zogeheten omzetplafonds deel uit. Deze zaak gaat over de vraag of ZK gerechtigd was overschrijdingen van de tussen partijen overeengekomen omzetplafonds over de jaren 2015 tot en met 2019 terug te vorderen van [appellant] of te verrekenen met door [appellant] ingediende declaraties. Daarnaast is de vraag aan de orde of ZK bevolen kan worden om met ingang van 1 januari 2020 aan [appellant] een redelijk te achten zorgplafond van € 170.000 per jaar (of een ander in redelijkheid te bepalen bedrag) toe te kennen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 29 januari 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 november 2020;
  • de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis van [appellant], met producties;
  • de memorie van antwoord van ZK;
  • de producties 3 tot en met 6b die [appellant] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 22 april 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verstrekt.

3.Feitelijke achtergrond

3 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.15 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Aangevuld met enkele vaststaande feiten die in hoger beroep tevens van belang zijn, gaat het om het volgende.
3.1
[appellant] is een zelfstandig gevestigde psychiater te Rotterdam.
3.2
ZK is een zorgverzekeraar. Zij koopt als zorgverzekeraar ten behoeve van haar verzekerden zorg in bij zorgaanbieders, onder wie [appellant]. Tot de zorg waarop verzekerden op grond van de polisvoorwaarden aanspraak hebben behoort ook geestelijke gezondheidszorg (GGZ).
3.3
Vanaf 2008 hebben partijen zorgovereenkomsten met elkaar gesloten. Vanaf 2014 is in de zorgovereenkomst een omzetplafond opgenomen. In 2014 was het omzetplafond
€ 136.177, waarbij — naar achteraf is gebleken ten onrechte — is uitgegaan van 2 fte.
3.4
In augustus 2014 heeft ZK het document "Inkoopprocedure vrijgevestigde (groeps)praktijken curatieve GGZ 2015” op haar website geplaatst. Hierin staat onder meer het volgende:
"Omzetplafond 2015 - uurtarief hoofdbehandelaar BGGZ of GGGZ * aantal
werkuren per hoofdbehandelaar binnen de praktijk op weekbasis * 42 werkweken * eventueel correctiepercentage maximaal aantal gecontracteerde uren op jaarbasis * substitutie SGGZ naar de Basis GGZ per hoofdbehandelaar SGGZ * marktaandeel Achmea in de regio * correctie voor Kinder- en Jeugd GGZ.
(…)
Toelichting
De formule is opgebouwd volgens onderstaande uitgangspunten:
Uurtarieven hoofdbehandelaar BGGZ/SGGZ:

Bij het bepalen van het omzetplafond gaat Achmea uit van een maximaal aantal werkbare uren van 1519 per hoofdbehandelaar op jaarbasis.

Het aantal standaard werkweken per jaar is gesteld op 42.”
3.5
[appellant] heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid digitaal aan te geven dat hij
voor 2015 weer een overeenkomst wilde sluiten met ZK. Hij heeft daartoe de voor het sluiten van de overeenkomst benodigde gegevens ingevoerd en vervolgens een
aanbod van ZK gekregen. Op 3 september 2014 hebben ZK en [appellant] een kwaliteitsovereenkomst Achmea GGZ Praktijk 2015 Gespecialiseerde GGZ
(hierna: de overeenkomst 2015) gesloten. Deel 1 van de overeenkomst 2015 houdt onder meer het volgende in:
“(…)
IX. Omzetplafond
a. De contractant declareert bij Achmea maximaal€ 62.866,48voor zorg gestart in 2015. Indien de contractant boven het omzetplafond declaraties inlevert, zullen deze niet worden vergoed. De wijze waarop het omzetplafond is berekend staat toegelicht in het inkoopdocument op (…).
b. (…)
c. Bij het hanteren van het omzetplafond dient de contractant de zorg zo
gelijkmatig mogelijk over het hele jaar te verdelen, waarbij rekening dient
te worden gehouden met het omzetplafond, zorgvraagontwikkeling, seizoenspatronen en met de te openen vervolg-DBC’s in het kalenderjaar.
d. (…)
e. Achmea monitort de omvang van de ingediende declaraties en uitgevoerde betalingen en vordert alle betalingen terug, die boven de plafonds genoemd bij a uitgevoerd zijn. Achmea houdt zich het recht voor de teveel betaalde bedragen te verrekenen met ingediende of in te dienen declaraties.
f. De contractant kan de declaraties, die boven het omzetplafond uitkomen, niet indienen op basis van een betalingsovereenkomst (restitutiemodel).
g. De contractant kan de declaraties die boven het omzetplafond uitkomen niet in rekening brengen bij de verzekerden van Achmea.”
Deel II van de overeenkomst 2015 houdt onder meer het volgende in:
“Artikel 2 Zorgverlening
(…)
2.2
De contractant dient de zorg zo gelijkmatig mogelijk over het hele jaar te verdelen, waarbij rekening dient te worden gehouden met het omzetplafond, zorgvraagontwikkeling en seizoenspatronen.
(…)
Artikel 6 Continuïteit van zorg
(…)
6.4
Het bereiken van het omzetplafond is geen reden voor het afbreken van een lopende behandeling. Een lopende behandeling wordt altijd volledig afgerond conform de professionele standaard, ook als hiervoor een vervolg-dbc moet worden geopend.
6.5
Bij het bereiken van de Achmea-omzetplafonds meldt de contractant dit bij de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan dan bemiddelen naar een andere gecontracteerde partij.
Artikel 7 Bekostiging van de zorg
7.1
Het omzetplafond zoals opgenomen in deel I vormen de basis voor de afrekening van de geleverde zorg.
7.2
Achmea wijzigt gemotiveerd het omzetplafond 2015 indien:
7.2.2
Het BZK kader 2015, zoals bekend per 1 mei 2014 door de Minister wordt aangepast;
7.2.3
Relevante wet- en/of regelgeving wijzigt;
7.2.4
Middelen uit andere macrokaders naar het kader curatieve zorg GGZ worden overgeheveld;
7.2.5
Middelen uit het kader curatieve GGZ worden gehaald;
7.2.6
Op grond van materiële controle of toetsing van tarief- en omzetcriteria over voorgaande jaren, rekening houdend met de termijn bepaald in artikel 10.4, is gebleken dat onrechtmatige zorg is gedeclareerd door de contractant en als er sprake is van een direct verband tussen de uitkomst van materiële controle, de financiële afspraak en uitgangspunten daarbij.
7.3
Achmea wijzigt, na overleg met de contractant, het omzetplafond 2015 indien:
● het zorgaanbod (portfolio) van de contractant wijzigt
● indien sprake is van marktverschuivingen;
7.4
De contractant dient alle in 2015 geopende ggz-prestaties te declareren vóór 1 april 2017 vanwege de verwerkingstijd door Achmea. Achmea rekent de realisatie 2015 versus de omzetplafonds voor Basis GGZ en gespecialiseerde GGZ 2015 uiterlijk af in de maanden mei t/m/ augustus 2017.
(…)
7.6
Na ontvangst van alle declaraties over geleverde prestaties 2015, vóór 1 april 2017, stelt Achmea een eindafrekening op op basis van de in bijlage 1 vastgelegde productieafspraken. Dit conform de beschreven procedure in bijlage 3 (afrekenprocedure). Uiterlijk 31 augustus 2017 dienen de gegevens over de zorgkosten aan de NZa te worden doorgegeven in verband met de mogelijke inzet van het Microbeheersinstrument (MBI).
(…)
Artikel 8 Declareren en betalen
(…)
8.8
Voor 2015 geldt een maximumbudget voor alle in 2015 gestarte GGZ-trajecten ten behoeve van de cliënten die bij Achmea zijn verzekerd. De hoogte van het maximumbudget in vastgelegd in deel I van deze overeenkomst (zorgverlenergebonden deel). Indien de contractant boven het maximumbudget declaraties aanlevert, zullen deze niet worden vergoed.
8.9
Achmea monitort de omvang van de ingediende declaraties van de ingediende declaraties en uitgevoerde betalingen en vordert alle betalingen terug, die boven het in deel I, lid IX. a. genoemde bedrag uitgevoerd zijn, tot de hoogte van het omzetplafond.
(…)”
3.6
Het document “Declaratieprotocol 2015 Bijlage bij de overeenkomst GGZ Praktijk 2015” houdt onder meer het volgende in:
“ Artikel 6. Herdeclaraties en correcties
(…)
6.4
De zorgverzekeraar is gerechtigd om een uitbetaalde declaratie bij de zorgaanbieder terug te vorderen indien er sprake is van
● Ten onrechte of foutief uitbetaalde declaraties
(…)”
3.7
Bij brief van 19 december 2014 heeft ZK het volgende geschreven aan [appellant]:
“Onlangs hebben wij u geïnformeerd dat het omzetplafond zoals vastgelegd in de overeenkomst curatieve zorg GGZ 2015 met Achmea met 10% wordt verhoogd.
Hierbij ontvangt u het addendum op de overeenkomst waarin deze verhoging is verwerkt. Dit addendum is leidend op het omzetplafond zoals vastgelegd in de overeenkomst.
(…)
Het omzetplafond na verhoging van 10% is het absolute plafond voor 2015. De verhoging van 10% is berekend over het omzetplafond zoals vastgelegd in de overeenkomst.”
Het omzetplafond is vervolgens vastgesteld op € 69.153. Bij dit plafond is uitgegaan van 1 fte.
3.8
Op 10 juni 2015 heeft de manager Inkoopstrategie van ZK de volgende standaard e-mail gestuurd aan zorgaanbieders, onder wie [appellant]:
“Wij krijgen van veel aanbieders vragen over de omzetplafonds 2015. In deze brief informeren wij u over de werkwijze die Zilveren Kruis hanteert als het omzetplafond 2015 is bereikt. In deze brief leest u onze reactie op de vragen.
Alle omzetplafonds 2015 onder een bedrag van € 50.000,- worden verhoogd naar € 50.000,-.
In 2016 hanteert Zilveren Kruis een minimum omzetplafond van € 50.000,-. Deze beleidsrichting voeren we ook voor het jaar 2015 door. Alle gecontracteerde aanbieders met een omzetplafond lager dan € 50.000,- kunnen voormaximaal € 50.000,-basis GGZ producten en/of DBC's declareren over het jaar 2015. Het gaat om behandelingen gestart in het kalenderjaar 2015.
Omzetplafonds van meer dan € 50.000,- in gebieden waar voldoende gecontracteerd is verhogen wij niet
In de technische uitwerking van de inkoopprocedure voor vrijgevestigde (groeps)praktijken 2015 is te lezen in welke gebieden Zilveren Kruis nog nieuwe zorgaanbieders contracteert. Dit is te vinden op onze website www.zilverenkruis.nl/zorgaanbieders. als uw postcode gebied hier niet bij staat is er
voldoende zorg gecontracteerd in de regio en verhogen we de plafonds voor 2015 niet. als uw omzetplafond is bereikt helpen we Zilveren Kruis verzekerden wij graag bij het vinden van een andere passende zorgaanbieder.
Aanbieders met een omzetplafonds boven € 50.000,- in gebieden waar mogelijk onvoldoende gecontracteerd is verzoeken we contact op te nemen zodra het plafond bereikt wordt
In de technische uitwerking van de inkoopprocedure voor vrijgevestigde (groeps)praktijken 2015 is te lezen in welke gebieden Zilveren Kruis nog nieuwe zorgaanbieders contracteert. Als uw praktijk in één van deze postcodegebieden gevestigd is en u bereikt gedurende het jaar het omzetplafond, dan verzoeken wij u om contact met ons op te nemen via zorginkoop.ggz@zilverenkruis.nl. Wij zullen dan in afstemming naar de meest passende oplossing zoeken voor onze verzekerden.
(…)”
3.9
Bij e-mail van 11 juni 2015 heeft [appellant] hierop als volgt gereageerd:
“Ik ben voor dit jaar al bijna aan het plafond van 64.000 euro en moet dan verzekerden van ZK gaan weigeren helaas (of hun adviseren een andere zorgverzekering te nemen).
Het was dus goed nieuws dat jullie het plafond willen verruimen, want aangezien het nu juni is, denk ik dat als het in dit tempo doorgaat, ik richting de 100.000 euro zou komen. Dus graag even bericht.”
3.1
Nog dezelfde dag heeft ZK op deze e-mail als volgt gereageerd:
“(…)
Helaas kunnen wij niet aan uw verzoek voldoen. Uw praktijk is gevestigd in een gebied waar wij al voldoende hebben gecontracteerd.
Omzetplafonds van meer dan € 50.000,- in gebieden waar voldoende gecontracteerd is verhogen wij niet.
In de technische uitwerking van de inkoopprocedure voor vrijgevestigde (groeps)praktijken 2015 is te lezen in welke gebieden Zilveren Kruis nog nieuwe zorgaanbieders contracteert. Dit is te vinden op onze websitewww.zilverenkruis.nl/zorgaanbieders. als uw postcode gebied hier niet bij staat is er voldoende zorg gecontracteerd in de regio en verhogen we de plafonds voor 2015 niet. als uw omzetplafond is bereikt helpen we Zilveren Kruis verzekerden wij graag bij het vinden van een andere passende zorgaanbieder.
(…)”
3.11
Ook in en na 2016 hebben partijen overeenkomsten gesloten (hierna: de
overeenkomst 2016, 2017, 2018 en 2019). In 2016 was het omzetplafond € 65.511.
Artikel 6.3 van deel II van de overeenkomst 2016 houdt het volgende in:
“De Zorgaanbieder dient alle in 2015 geopende ggz-prestaties te declareren vóór 1 april 2018 vanwege de verwerkingstijd door Zilveren Kruis. Zilveren Kruis rekent de realisatie 2016 versus de omzetplafonds uiterlijk af in de maanden mei t/m augustus 2018.”
3.12
In 2017 was het omzetplafond € 90.858. In 2018 was het omzetplafond € 90.814,65 en in 2019 was het € 98.866.
3.13
Op 21 juni 2018 heeft ZK de eindafrekening van het contractjaar 2015
naar [appellant] gestuurd. Die houdt in dat sprake is van een overschrijding van het
omzetplafond van € 78.205. Aangezien ZK had verzuimd rekening te houden
met de 10% verhoging van het omzetplafond is de overschrijding bij e-mail van 23 juli 2018 vastgesteld op € 71.919.
3.14
[appellant] heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat ZK niet
tot terugvordering via verrekening mocht overgaan omdat zij niet uiterlijk 31 augustus 2017 tot nacalculatie is overgegaan. Partijen hebben hier vervolgens over gecorrespondeerd.
3.15
ZK heeft de overschrijding over 2015 inmiddels verrekend.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft ZK gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de rechtbank:
- voor recht verklaart dat ZK niet bevoegd is de overschrijdingen van de
omzetmaxima over 2015-2019 terug te vorderen, althans te verrekenen, althans
slechts tot een door de rechtbank in goede justitie te vermenen bedrag, uitgedrukt in
een percentage van de door [appellant] gerealiseerde omzet bij verzekerden van
ZK:
- ZK beveelt om met ingang van 1 januari 2020 aan [appellant] een redelijk
te achten zorgplafond van € 170.000 toe te kennen, althans een zodanig zorgplafond
als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren op verbeurte van een
dwangsom van € 180.000 als ZK dit zou nalaten.
- ZK veroordeelt tot betaling van € 2.429,08 aan buitengerechtelijke
incassokosten:
- ZK veroordeelt in de (na)kosten, met rente vanaf de vijftiende dag na dit
vonnis.
4.2
ZK heeft verweer gevoerd tegen de vordering in conventie en heeft op haar beurt gevorderd (in reconventie) dat de rechtbank:
- voor recht verklaart dat [appellant] tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen
hem en ZK gesloten zorgovereenkomsten in de jaren 2015-2017 en dat
ZK gerechtigd is alle uitbetaalde declaraties boven de overeengekomen
omzetplafonds als onverschuldigd betaald terug te vorderen van [appellant];
- [appellant] veroordeelt ter zake van de onverschuldigd betaalde declaraties tot betaling
aan ZK van € 114.159,60, met wettelijke rente:
- [appellant] veroordeelt in de (na)kosten, met rente vanaf de vijftiende dag na
dagtekening van het vonnis.
4.3
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] in conventie afgewezen en de vordering van ZK in reconventie gedeeltelijk toegewezen, in die zin dat zij [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - heeft veroordeeld tot betaling aan ZK van € 114.159,60, met wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling. De in reconventie tevens gevorderde verklaring voor recht is door de rechtbank afgewezen. Verder heeft de rechtbank [appellant] in de proceskosten veroordeeld in conventie en in reconventie.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis, zowel in conventie als in reconventie. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. Hij heeft zijn eis gewijzigd en vordert nu om:
  • voor recht te verklaren dat ZK niet bevoegd is de overschrijdingen van de omzetmaxima betreffende 2015 - 2019 terug te vorderen, dan wel te verrekenen, althans slechts tot een door de rechter in goede justitie te vermenen bedrag, al dan niet uitgedrukt in een percentage van de door [appellant] gerealiseerde omzet bij verzekerden van ZK in die jaren;
  • ZK te bevelen om met ingang van 1 januari 2020 aan [appellant] een redelijk te achten zorgplafond van € 170.000 per jaar te verlenen, althans een zodanig zorgplafond als (kennelijk is bedoeld:) het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, als hij in de toekomst opnieuw met ZK zou contracteren, op verbeurte van een dwangsom van € 180.000 als ZK dit zou nalaten, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarop de betreffende zorgovereenkomst betrekking heeft;
  • ZK te veroordelen tot betaling van € 2.429,08 betreffende de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van de dagvaarding in eerste aanleg;
  • de reconventionele vorderingen van ZK alsnog af te wijzen;
  • ZK te veroordelen in de kosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na uitspraak van het te wijzen arrest.
5.2
ZK heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [appellant], zoals gewijzigd in appel.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In het kader van zijn grieven heeft [appellant] onder meer gesteld dat onverkorte instandhouding van de overeenkomsten (met betrekking tot de omzetplafonds) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dit verband zijn volgens [appellant] de rechtsopvattingen van de betrokken (maatschappelijke) partijen relevant. [appellant] is van mening dat het niet te billijken is dat de wachtlijsten in de GGZ (nog afgezien van de Treeknormen) door alle stakeholders te lang worden geacht en zij stelselmatig afspreken de wachtlijsten terug te dringen, terwijl vast staat dat ZK in het algemeen alleen maar minder zorg is gaan inkopen en zij [appellant] slechts toestaat minder dan 50% van zijn beschikbare behandelcapaciteit te benutten. Daarbij dient volgens [appellant] de vraag te worden gesteld of de maatschappelijk betrokken partijen, waaronder patiënten die zich op een wachtlijst bevinden, het aanvaardbaar vinden dat een zorgverzekeraar een GGZ-zorgaanbieder van wie de kwaliteit van de geleverde zorg niet ter discussie staat verhindert om zijn volledige behandelcapaciteit te benutten, hetgeen (i) een ongerechtvaardigde belasting is voor iedere patiënt die zinloos moet worden doorverwezen, (ii) contraproductief is voor de wachtlijsten, en (iii) nadelig voor de GGZ-aanbieders, terwijl de zorgverzekeraar nu juist degene is die alles in goede banen moet leiden. In het verlengde hiervan meent [appellant] dat bij deze afweging tevens het navolgende moet worden betrokken:
  • [appellant] heeft de artikelen 7.4 (Zorgovereenkomst 2015) en 6.3 (Zorgovereenkomst 2016) aldus begrepen dat hij uiterlijk op de in die artikelen genoemde data een eindafrekening (en dus in voorkomend geval een betalingsverzoek) zou ontvangen, en dat in zoverre – mede gelet op de contra-proferentem regel – sprake is van een fatale termijn.
  • [appellant] had het gerechtvaardigde maar vergeefse vertrouwen dat omzetplafonds tussentijds door ZK zouden worden verhoogd.
  • [appellant] heeft uitsluitend omwille van zijn tot de sociale onderklasse behorende patiënten besloten zorgovereenkomsten te sluiten.
  • [appellant] heeft zorg geleverd die in beginsel moet worden betaald.
  • Het betreft zorg waarvoor de patiënten premie en eigen bijdragen hebben betaald.
  • ZK heeft erkend dat zij niet is benadeeld door de overschrijding, omdat zij, als [appellant] zou hebben doorverwezen, de aan [appellant] betaalde bedragen aan de andere zorgaanbieder zou hebben moeten vergoeden.
  • Vast staat dat ZK, uitgaande van haar marktaandeel, in de jaren 2014 - 2018 een voor de GGZ bestemd bedrag van € 487.571.200 over heeft gehouden.
6.2
ZK heeft het beroep van [appellant] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid bestreden en daartoe het navolgende aangevoerd.
[appellant] heeft welbewust gecontracteerd en daarbij een omzetplafond aanvaard. Omzetplafonds strekken ertoe zorg te spreiden, de keuzevrijheid daarmee te vergroten, de kosten van zorgverlening te verlagen en daarmee de door verzekerden te betalen premies te beperken. Omzetplafonds zijn een toelaatbaar en gebruikelijk onderdeel van overeenkomsten tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. [appellant] is voor het verlenen van zorg niet afhankelijk van ZK, noch van andere zorgverzekeraars. Het risico van het omzetplafond was [appellant] van meet af aan bekend, zodat hij daarop kon en moest anticiperen. [appellant] was ook in staat om binnen het omzetplafond te blijven; hij was niet verplicht om nieuwe patiënten te behandelen. [appellant] behoorde de overschrijding van zijn omzetplafond te melden aan ZK en is hierop ook gewezen, maar heeft dit nagelaten. Zorgaanbieders, ook vrijgevestigde psychiaters als [appellant], blijken in de praktijk goed in staat om binnen de grenzen van een omzetplafond te declareren. Ook [appellant] was tot een correcte inschatting van zijn productie in staat, zoals volgt uit zijn e-mail van 11 juni 2015. [appellant] is echter in strijd met de door hem gemaakte inschatting welbewust patiënten blijven aannemen, terwijl hij wist dat hij niet binnen het omzetplafond zou blijven. Daarbij heeft [appellant] ZK niet om een verhoging van het omzetplafond verzocht. [appellant] heeft ZK de mogelijkheid ontnomen om haar rol als regisseur bij het contracteren met verzekerden en zorgaanbieders te vervullen en zo nodig te bemiddelen, zodat patiënten tijdig door andere zorgaanbieders behandeld konden worden. Aanwijzingen ontbreken dat de betrokken patiënten uitsluitend door [appellant] behandeld konden en moesten worden. [appellant] heeft in strijd met de overeenkomst meer dan het met hem overeengekomen omzetplafond gedeclareerd. Het omzetplafond strekt tot spreiding van de zorg en beperking van kosten. De mogelijkheid dat - in geval van bemiddeling - anders (ook) betaling aan andere zorgaanbieders verricht had moeten worden, staat dan ook niet aan een beroep op het omzetplafond in de weg, aldus ZK.
De overeenkomst 2015
6.3
Het hof ziet aanleiding eerst het geschil over de overeenkomst 2015 te behandelen.
6.4
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat art. 7.4 van de overeenkomst 2015 niet is te beschouwen als een fatale termijn, respectievelijk een vervalbeding. Het hof verenigt zich in dit opzicht met het oordeel van de rechtbank als weergegeven in rov. 4.8 tot en met 4.10 en rov. 4.14 van het eindvonnis, en maakt dit oordeel tot het zijne. [appellant] kon enkel aan de overschrijding van die termijn niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat terugvordering niet meer aan de orde was.
6.5
Het feit dat ZK deze termijn, die met betrekking tot de overeenkomst 2015 afliep op 31 augustus 2017, met ruim 9 maanden heeft overschreden (pas op 21 juni 2018 stuurde zij de eindafrekening aan [appellant]), kan naar het oordeel van het hof echter wel worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of het beroep van ZK op overschrijding van het contractueel overeengekomen omzetplafond (en de daarop gebaseerde verrekening van een bedrag van € 71.919,- over 2015) naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van art. 6:248 lid 2 BW. Ten aanzien daarvan geldt het navolgende.
6.6
Vast staat dat [appellant], toen hij op 3 september 2014 het omzetplafond over 2015 aanvaardde door het sluiten van de overeenkomst 2015, nog niet eerder een omzetplafond had overschreden en dat hij nog niet eerder was geconfronteerd met een mogelijke terugvordering c.q. verrekening door ZK terzake van een daadwerkelijke overschrijding. Tevens staat vast dat voornoemd omzetplafond door ZK was bepaald (hierover is niet onderhandeld) en dat dit plafond (na de verhoging met 10%) slechts ongeveer de helft bedroeg van de feitelijk gerealiseerde omzet van [appellant] over het voorafgaande jaar (2014) met betrekking tot verzekerden van ZK. Evident is dan ook dat door de bepaling van dit omzetplafond over 2015 grote financiële belangen op het spel stonden voor de praktijk van [appellant]. Tegen deze achtergrond bezien, had het op de weg van ZK, als professionele zorgverzekeraar met een maatschappelijke (regie)functie in het zorgstelsel, gelegen om met de nodige zorgvuldigheid om te gaan met de belangen van [appellant] - en overigens ook met de belangen van de verzekerden van ZK aan wie [appellant] zorg verleende - bij de uitvoering van de overeenkomst 2015. Het hof is van oordeel dat ZK onvoldoende rekening heeft gehouden met deze belangen. Ter toelichting dient het navolgende.
6.7
[appellant] heeft op de brief van ZK van 10 juni 2015, waarin zij vermeldt dat zij omzetplafonds van meer dan € 50.000 in gebieden waar voldoende gecontracteerd is (waaronder ook het gebied van [appellant] viel) niet verhoogt, bij e-mail van 11 juni 2015 gereageerd. In deze e-mail heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij voor 2015 al bijna aan het plafond van € 64.000 zat en dat hij, aangezien het toen juni was, als het in dit tempo doorging, richting de € 100.000 zou komen. Gelet op de duidelijke inhoud van dit bericht (waarvan de juistheid in feitelijke zin ook niet is betwist), had het in redelijkheid op de weg van ZK gelegen om vervolgens met [appellant] in overleg te treden om te bezien hoe deze concrete situatie, gelet op de grote financiële belangen van [appellant] en mede gelet op de gerechtvaardigde belangen van zijn (psychiatrische) patiënten die bij ZK verzekerd waren, kon worden opgelost. ZK heeft in de procedure weliswaar gesteld dat [appellant] (destijds) een onderbouwde aanvraag had kunnen indienen voor extra budget toen bleek dat hij zijn omzetplafond zou overschrijden (memorie van antwoord onder 56), maar gesteld noch gebleken is dat zij [appellant] in 2015, na ontvangst van zijn voornoemde bericht, van die mogelijkheid in kennis heeft gesteld, dan wel aanwijzingen en/of assistentie heeft gegeven met het oog op het indienen van een dergelijke onderbouwde aanvraag. Dat zulke aanwijzingen toentertijd elders te vinden waren (toegankelijk gedocumenteerd waren door ZK), blijkt overigens nergens uit.
6.8
Het hiervoor bedoelde overleg had te meer op de weg van ZK gelegen, daar vast staat dat het een professionele zorgverlener als [appellant] nu eenmaal niet (zonder meer) vrij staat om patiënten die hij al in behandeling heeft (of die zich binnen een bepaalde periode na beëindiging van een behandeling opnieuw bij hem aanmelden) naar een andere zorgverlener te verwijzen. Ook daar had ZK na ontvangst van de e-mail van 11 juni 2015 terdege rekening mee moeten houden, mede gelet op de belangen van de betreffende patiënten ten aanzien van het tijdig verkrijgen van verzekerde zorg.
6.9
In plaats van met [appellant] in overleg te treden en hem een opening te bieden als bedoeld in de vorige twee rechtsoverwegingen, heeft zij hem na ontvangst van zijn e-mail op dezelfde dag (11 juni 2015) enkel medegedeeld dat zij de plafonds voor 2015 niet verhoogde en dat als het omzetplafond was bereikt, zij de ZK verzekerden graag hielp bij het vinden van een andere passende zorgaanbieder. De inhoud van dit antwoord van ZK, als hiervoor geciteerd in rov. 3.10, is naar het oordeel van het hof niet anders op te vatten dan als een categorische weigering om het omzetplafond 2015 te verhogen, dat wil zeggen onafhankelijk van de betrokken individuele belangen en de concrete omstandigheden van het geval. Gelet op deze categorische weigering, kon van [appellant], die bovendien geen eerdere ervaring had met een dreigende overschrijding van een omzetplafond, in redelijkheid niet worden verwacht dat hij begreep dat er nog de mogelijkheid bestond een onderbouwde aanvraag tot verhoging van het omzetplafond bij ZK in te dienen, en al evenmin hoe hij een dergelijke aanvraag had moeten inrichten.
6.1
Dat [appellant] vervolgens gedurende het jaar 2015 patiënten (verzekerden van ZK) is blijven behandelen, waartoe hij zich als arts omwille van zijn patiënten geroepen achtte, kan hem dan ook achteraf niet worden aangerekend. Dit geldt te meer omdat hij (ook na indiening van declaraties waaruit bleek dat het omzetplafond was overschreden) verder niets meer van ZK heeft vernomen over deze kwestie totdat ZK pas op 21 juni 2018, ruim negen maanden na afloop van de contractueel bepaalde termijn, de eindafrekening over 2015 aan [appellant] deed toekomen. In art. IX onder f van deel I van de overeenkomst 2015 is bepaald dat de verzekeraar zich het recht “voor houdt” de te veel betaalde bedragen te verrekenen met ingediende of in te dienen declaraties. [appellant] kon en mocht er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op vertrouwen dat toen de contractuele termijn voor het aan [appellant] zenden van een afrekening ruimschoots was verstreken, ZK van het door haar voorbehouden recht om overschrijdingen terug te vorderen geen gebruik wenste te maken. Dat die termijn strikt genomen geen fatale termijn was (hiervoor in rov. 6.4), doet hieraan niet af. Dat [appellant] enkele – eerder vergeefs ingediende – declaraties voor het jaar 2015 buiten de voor hém geldende termijn (nogmaals) had ingediend, doet aan het voorgaande evenmin af. In elk geval staat het ZK, die veel te laat tot eindafrekening is overgegaan, niet vrij haar bevoegdheid om te verrekenen nog tegen [appellant] uit te oefenen, nu zij hem feitelijk ook al de gelegenheid had ontnomen (tijdig) een onderbouwde aanvraag in te dienen om het omzetplafond te verhogen.
6.11
Daarbij tekent het hof nog het volgende aan. Voor ZK zou het geen financieel nadeel hebben opgeleverd als zij wel (tijdig) in overleg met [appellant] was getreden en tot een passende oplossing was gekomen, als hiervoor bedoeld. ZK is immers op grond van de met haar verzekerden gesloten zorgovereenkomsten (natura-polissen) nu eenmaal gehouden de verzekerde zorg te vergoeden overeenkomstig de polisvoorwaarden. Dit laatste geldt zowel bij eventuele bemiddeling van psychiatrische patiënten naar een andere zorgverlener (in gevallen waarin dit rechtens toelaatbaar is) als bij een verhoging van het aanvankelijk (eenzijdig) bepaalde omzetplafond. Ook in de kwaliteit van de zorg voor haar verzekerden zou er overigens geen nadeel zijn geweest (bij een oplossing als hiervoor bedoeld).
6.12
Alles afwegend, acht het hof de (aanmerkelijke) terugvordering van ZK - door middel van verrekening - terzake van overschrijding van het omzetplafond 2015 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Hetgeen ZK overigens nog heeft aangevoerd op dit punt, doet hieraan niet af.
6.13
Het hof komt tot de volgende slotsom met betrekking tot de overeenkomst 2015. ZK was niet gerechtigd een bedrag van € 71.919 terzake van overschrijding van het omzetplafond 2015 – door middel van verrekening – terug te vorderen van [appellant]. De desbetreffende verklaring voor recht, als gevorderd door [appellant] in conventie, dient alsnog te worden toegewezen. De andersluidende verklaring voor recht, als in reconventie gevorderd door ZK, te weten dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst 2015 en dat ZK (wel) gerechtigd was dit bedrag terug te vorderen, zal (alsnog) worden afgewezen. De afwijzing van dit onderdeel van de vordering in reconventie geschiedt dus niet omdat ZK daar geen belang bij heeft (zoals de rechtbank heeft geoordeeld), maar omdat er geen grondslag is om de desbetreffende verklaring voor recht af te geven (ten aanzien van de overeenkomst 2015).
De overeenkomsten 2016 tot en met 2019
6.14
Ten aanzien van de tussen partijen gesloten overeenkomsten met betrekking tot de jaren 2016 tot en met 2019 oordeelt het hof als volgt. [appellant] heeft gesteld dat ZK niet bevoegd is de overschrijdingen van de omzetmaxima betreffende 2016 tot en met 2019 terug te vorderen, dan wel te verrekenen. [appellant] meent (ook) in dit verband dat hij de kwaliteit van de door ZK gevoerde regie ter discussie heeft gesteld en dat hij daarbij een belang heeft (zie memorie van grieven onder 3.2.6.). Hij voert daartoe in essentie dezelfde feiten en omstandigheden aan als met betrekking tot de overeenkomst 2015. Het hof kan hem hierin echter niet volgen.
6.15
[appellant] heeft in de jaren 2016 tot en met 2019 geen contact met ZK opgenomen op het moment dat hij een omzetplafond dreigde te overschrijden (of al overschreden had). Stellingen waaruit volgt dat hij dat (mogelijk) wel zou hebben gedaan zijn niet, dan wel onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Door geen contact op te nemen, heeft [appellant] ZK de mogelijkheid ontnomen om (door tussenkomst van haar afdeling zorgbemiddeling) aan te kunnen tonen dat in het individuele geval van de betrokken verzekerde(n) wel tijdig zorg elders kon worden verkregen. [appellant] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat ZK binnen zijn specifieke regio (met de bijbehorende postcodes) hoe dan ook te weinig zorg zou hebben ingekocht in de desbetreffende jaren om effectief te kunnen bemiddelen, of dat bepaalde (individuele) patiënten die zich in die jaren feitelijk tot hem wendden en verzekerd waren bij ZK - in geval van bemiddeling - daadwerkelijk te maken zouden hebben gehad met te lange wachttijden. De door hem aangevoerde gegevens zijn te algemeen om dergelijke vergaande conclusies (over de betreffende reeks van jaren) te trekken. Nu [appellant] geen van zijn patiënten heeft aangemeld voor bemiddeling door ZK, valt bovendien niet in te zien dat – en waarom – op ZK een verzwaarde stelplicht zou rusten in het kader van haar verweren op dit onderdeel.
6.16
Verder is het hof – met ZK – van oordeel dat het op de weg van [appellant] had gelegen om (desgewenst) tijdig een aanvraag in te dienen voor extra budget, toen bleek dat voorzienbaar was dat hij zijn omzetplafond in deze jaren zou overschrijden. [appellant] heeft echter alleen de hiervoor bedoelde e-mail van 11 juni 2015 gestuurd, die ziet op zijn omzetplafond over 2015. Verder heeft [appellant] in de jaren 2016 tot en met 2019 geen concreet verzoek voor extra budget (en/of bemiddeling) bij ZK ingediend.
6.17
Het hof is in dit verband van oordeel dat [appellant] in beginsel zelf de verantwoordelijkheid heeft om zijn eigen productie bij te houden en dat het voor zijn eigen rekening en risico blijft dat hij dit in deze jaren (kennelijk) niet of onvoldoende heeft gedaan. Een zorgaanbieder heeft namelijk eerder zicht op mogelijke overschrijding van het overeengekomen omzetplafond dan de zorgverzekeraar (die pas later de rekeningen ontvangt voor al geleverde zorg). Dat [appellant] aan de hand van de door hem vast te stellen behandelplannen en de hem bekende, door ZK c.s. gehanteerde, gebruikelijke tarieven in staat moet worden geacht de zorgbehoefte van zijn patiënten globaal in te schatten, staat op zich niet ter discussie. Dit geldt temeer daar [appellant] ook al in 2015 wist dat hij zijn (toenmalige) omzetplafond mogelijk zou gaan overschrijden (gezien zijn e-mail van 11 juni 2015). Het komt dan ook voor zijn eigen rekening en risico dat hij in de daarop volgende jaren (vanaf 2016) geen enkel contact met ZK heeft opgenomen over een eventuele verhoging van zijn omzetplafond(s).
6.18
Gelet op dit alles, is zowel het beroep van [appellant] op rechtsverwerking en/of onrechtmatigde daad door ZK, als het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, naar het oordeel van het hof ongegrond. Het hof verenigt zich voor het overige - ten aanzien van het jaar 2016 - met hetgeen de rechtbank met betrekking tot het beroep op een fatale termijn respectievelijk rechtsverwerking nog heeft overwogen in rov. 4.6 tot en met 4.12 en 4.14 van het bestreden vonnis, en maakt dit oordeel tot het zijne.
6.19
Voor zover [appellant] nog heeft gesteld dat het hanteren door zorgverzekeraars (als ZK) van omzetplafonds – in zijn algemeenheid – niet rechtmatig is, dan wel in strijd is met het recht van patiënten op vrije artsenkeuze, verwerpt het hof dit betoog. Het hanteren van een omzetplafond door een verzekeraar is in de zorgverzekeringsbranche gebruikelijk en als zodanig niet strijdig met de Zvw dan wel enige andere wettelijke bepaling. Nu [appellant] in de voormelde jaren geen van zijn patiënten bij ZK voor bemiddeling naar een andere zorgverlener heeft aangemeld, kan overigens om die reden al geen sprake zijn geweest van (feitelijke) schending van het recht van vrije artsenkeuze, waarop [appellant] zich in deze zaak beroept. Het bereiken van een omzetplafond wil overigens niet zeggen dat een patiënt niet meer bij de arts van zijn eerste keuze terecht kan. De patiënt kan zich nog steeds door de zorgverlener van zijn eerste keuze laten behandelen, zij het dat de declaratie dan mogelijk niet (volledig) door zijn zorgverzekeraar wordt vergoed (ofwel aan de zorgverlener ofwel aan de patiënt). Het recht op vrije artsenkeuze is niet absoluut. Uit het grondrecht op lichamelijke integriteit (art. 11 Grondwet) volgt wel dat iemand die ziek is zich in beginsel moet kunnen wenden tot de arts naar eigen keuze, maar niet dat dan ook het recht bestaat op volledige vergoeding door de overheid of zorgverzekeraar van de kosten die door de zelf uitgekozen artsen in rekening worden gebracht bij de verzekerde (zie Hof Den Haag 30 maart 2021, ECLI:GHDHA:2021:548).
6.2
Al hetgeen [appellant] verder nog heeft gesteld met betrekking tot de overeenkomsten over de jaren 2016 tot en met 2019, stuit af op al het voorgaande en behoeft geen afzonderlijke bespreking. De door [appellant] gevorderde verklaring voor recht dat ZK niet bevoegd is de overschrijdingen van de omzetmaxima betreffende 2016 - 2019 te verrekenen, zal dan ook worden afgewezen.
6.21
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. In het kader van minnelijk overleg tussen [appellant] en ZK in 2019 heeft mevrouw [naam] namens ZK aan [appellant] bericht dat ZK bereid is om uit coulance de omzetplafonds over de jaren 2016 tot en met 2018 aan te passen naar het niveau van 2019. Concreet hield dit voorstel in dat voor de jaren 2016, 2017 en 2018 het omzetplafond gesteld werd op € 98.866. Het hof verwijst naar de e-mail van [naam] van 15 april 20119 (prod. 11 bij inleidende dagvaarding). Hoewel [appellant] van dit aanbod destijds geen gebruik heeft gemaakt (omdat hij meende hoe dan ook niet aan de betreffende omzetplafonds gehouden te kunnen worden), kan de vraag worden gesteld of ZK, als redelijk handelend zorgverzekeraar, gehouden is dit aanbod niettemin gestand te doen. Vast staat namelijk dat de betrokken patiënten (verzekerden van ZK) door [appellant] daadwerkelijk behandeld zijn in de betreffende jaren, waarmee kosten zijn gemoeid die in beginsel verzekerd zijn onder de betrokken naturapolissen, en dat [appellant] een redelijk belang heeft bij (een financieel haalbare) continuering van zijn praktijkvoering als psychiater, ook omwille van de verzekerden van ZK in zijn regio. Dit onderwerp valt echter buiten het processuele debat van partijen, waardoor in dit geding daarover geen uitspraak kan worden gedaan. Het hof geeft partijen evenwel in overweging om alsnog langs deze weg tot een eindafwikkeling te komen over de betreffende jaren.
Zorgovereenkomsten over 2020 en verder
6.22
[appellant] heeft verder nog gevorderd ZK te bevelen om met ingang van 1 januari 2020 aan hem een redelijk te achten zorgplafond van € 170.000 per jaar toe te kennen, althans een zodanig zorgplafond als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, als hij in de toekomst opnieuw met ZK zou contracteren.
6.23
Deze (gewijzigde) eis van [appellant] is in zijn algemeenheid niet voor toewijzing vatbaar. Tussen zorgverzekeraars (als ZK) en zorgaanbieders (als [appellant]) geldt het beginsel van contractsvrijheid. Beide partijen zijn vrij om te bepalen of en met wie zij wensen te contracteren, en onder welke voorwaarden. ZK kan rechtens niet worden veroordeeld om in de toekomst (of achteraf over de periode 2020 - 2022) een zorgovereenkomst met [appellant] te sluiten met daarin een door het hof te bepalen omzetplafond. Voor een dergelijke veroordeling ontbreekt een toereikende feitelijke en juridische grondslag.
Slotoverwegingen en kosten
6.24
De bewijsaanbiedingen van partijen dienen als te vaag (nu deze onvoldoende duidelijk zijn betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen) dan wel als niet ter zake dienende (nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding kunnen geven) te worden gepasseerd.
6.25
[appellant] heeft tevens vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd voor het geval dat zijn vordering in conventie (deels) wordt toegewezen. Dit laatste is het geval, zodat het hof vanwege de devolutieve werking van het appel, dit onderdeel van de vordering alsnog zal beoordelen. [appellant] heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Zowel [appellant] als zijn advoc(a)t(en) hebben uitvoerig geprobeerd de kwestie in der minne te regelen. Sedert december 2018 zijn daarvoor vier declaraties (producties 20a t/m d bij inleidende dagvaarding) verzonden en betaald die in totaal een bedrag van € 2.429,08 belopen, aldus [appellant]. ZK heeft deze kosten als zodanig niet bestreden, maar alleen gesteld dat, nu (volgens haar) geen sprake is van een normschending, deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking komen. Het hof verwerpt dit verweer, omdat in hoger beroep vast is komen te staan dat ZK niet gerechtigd was een bedrag van € 71.919 ter zake van overschrijding van het omzetplafond 2015 – door middel van verrekening – terug te vorderen van [appellant], en dat de (hoofd)vordering van [appellant] in zoverre toewijsbaar is. Nu onweersproken is dat [appellant] de gestelde advocaatkosten daadwerkelijk heeft gemaakt om de kwestie voorafgaand aan de procedure in der minne te regelen, is sprake van kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte in de zin van art. 96 lid 2 sub c BW. Gelet op de aard en omvang van de zaak acht het hof zowel het maken van die kosten als de omvang daarvan redelijk. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten zal daarom - in conventie - worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, als in het dictum vermeld.
6.26
Al het voorgaande leidt tot de volgende slotsom. Het hoger beroep van [appellant] slaagt ten dele. Het hof zal het bestreden eindvonnis (in conventie en in reconventie) vernietigen en opnieuw recht doen als volgt. In conventie zal – alsnog – voor recht worden verklaard dat ZK niet bevoegd is de overschrijding van het omzetmaximum betreffende het jaar 2015 terug te vorderen, dan wel te verrekenen. Uit de beoordeling in conventie volgt voor het overige dat ZK (wel) bevoegd is de overschrijding van de omzetplafonds die zijn overeengekomen over 2016 en 2017 van [appellant] terug te vorderen. De dienovereenkomstige veroordeling van [appellant] om aan ZK een bedrag van € 114.159,60 (met wettelijke rente als in het dictum vermeld) te betalen blijft in appel dan ook in stand. De afwijzing door de rechtbank van hetgeen overigens in reconventie was gevorderd, blijft eveneens in stand, omdat daartegen geen grieven (in incidenteel appel) zijn gericht.
6.27
Omdat de grieven van [appellant] voor een belangrijk deel doel treffen, zal het hof ZK veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Aangezien partijen uiteindelijk over en weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld (zowel in conventie als in reconventie), zullen de proceskosten in eerste aanleg worden gecompenseerd als na te melden.

7.Beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis in conventie en in reconventie van 18 november 2020, en opnieuw recht doende:
in conventie
- verklaart voor recht dat ZK niet bevoegd is de overschrijding van het
omzetmaximum betreffende het jaar 2015 terug te vorderen, dan wel te verrekenen;
- veroordeelt ZK tot betaling aan [appellant] van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 2.429,08, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg (13 augustus 2019) tot aan de dag van volledige betaling;
in reconventie
- veroordeelt [appellant] om aan ZK te betalen een bedrag van € 114.159,60,
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de datum van het vonnis van de rechtbank (18 november 2020) tot de dag van volledige betaling;
in conventie en in reconventie
- compenseert de proceskosten in eerste aanleg, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
- wijst af het anders of meer gevorderde in conventie en in reconventie;
in hoger beroep voorts
- veroordeelt ZK in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.865,71 aan verschotten (€ 1.756 aan griffierecht en € 109,71 aan explootkosten) en € 6.093 aan salaris advocaat (3 punten, tarief IV, liquidatietarief 2021), en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van de genoemde termijn van 14 dagen tot de dag van volledige betaling;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de hiervoor vermelde veroordelingen.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, J.W. Frieling en G.C. de Heer, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.