ECLI:NL:GHDHA:2022:1001
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over WOZ-waarde en hoorplicht in belastingzaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de WOZ-waarde van een woning werd vastgesteld op € 162.000. De Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland had deze waarde vastgesteld op basis van artikel 28 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende, huurder van de woning, stelde dat de waarde te hoog was en dat de tuin niet bij de woning hoorde, omdat deze niet door hem werd gehuurd. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 mei 2022 werd de zaak besproken. De Heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatieverslag en een matrix, waarin de woning werd vergeleken met drie andere woningen die recentelijk waren verkocht. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de tuin terecht was meegerekend bij de waardebepaling. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was, aangezien de gemachtigde van belanghebbende als eigenaar had opgetreden en de hoorzitting had plaatsgevonden.
Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning correct was vastgesteld en dat het hoger beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 14 juni 2022 door de meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag.