ECLI:NL:GHDHA:2021:998

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
2200210320
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van terrorismefinanciering en veroordeling voor overtreding Sanctiewet 1977

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van terrorismefinanciering, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. De verdachte had op 16 augustus 2014 een geldbedrag van € 910,- overgemaakt naar een tussenpersoon in Turkije, met als doel dit geld aan haar dochter in Syrië te sturen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wist dat haar dochter of de tussenpersoon betrokken waren bij een terroristische organisatie, en sprak haar vrij van het tenlastegelegde feit van terrorismefinanciering. Echter, het hof oordeelde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van de Sanctiewet 1977, omdat zij opzettelijk geld had overgemaakt aan een tussenpersoon die mogelijk betrokken was bij terroristische activiteiten. Het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de feiten van de zaak.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002103-20
Parketnummer: 10-996598-16
Datum uitspraak: 22 maart 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 1 september 2014 te Tilburg en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen,
een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan wel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft, die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft verdachte alstoen aldaar
een geldbedrag van:
- 910 euro (op 3 mei 2014)([doc nummer])
althans (een) geldbedrag(en), (via (een) money transfer(s)) aan een (tussen)perso(o)n(en) in Turkije en/of Syrië, verzonden en/of doen toekomen en/of naar Turkije en/of Syrië verzonden,
terwijl dit/die geldbedrag(en) bestemd was/waren om geldelijke steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, in welke strijd terroristische misdrijven worden/werden gepleegd,
te weten ten behoeve van [betrokkene1] (dochter van verdachte), althans ten behoeve van een (ander(e)) perso(o)n(en), zijnde een (financiële) tussenpersoon en/of (een) strijder(s) van de gewapende Jihadstrijd en/of perso(o)n(en) die zich heeft/hebben aangesloten bij de gewapende Jihadstrijd, te weten van (een) terroristische organisatie(s) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder(s) en/of deelnemer(s) aan de gewapende strijd en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder(s) en/of deelnemer aan de gewapende strijd en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 1 september 2014 te Tilburg en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie)
heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en) als bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
(en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij (a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq,
direct of indirect een geldbedrag van:
- 910 euro (op 16 augustus 2014)([doc nummer]) althans een geldbedrag, (via een money transfer(s)) ter beschikking heeft gesteld
en/of
( b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of economische middelen ter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of (artikel 2 en/of 3 Sanctiewet 1977 jo artikel 2 en/of artikel 2a Sanctieregeling Al-Qa'ida 2011 jo artikel 2 en/of artikel 4 van EG-Verordening 881/2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie) jo artikel 1 en/of artikel 2 jo artikel 6 van de WED) Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Onder feit 1 wordt aan de verdachte – kort gezegd - verweten dat zij zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het financieren van terrorisme door een geldbedrag van € 910,- over te maken aan een tussenpersoon genaamd [betrokkene2] ten behoeve van haar dochter [betrokkene1].
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
De verdachte heeft op 16 augustus 2014 een geldbedrag van € 910,- via Western Union overgemaakt naar die [betrokkene2] te Istanbul. Dat geld was bedoeld voor haar dochter [betrokkene1], die zich op dat moment in Syrië bevond. [betrokkene1] had haar moeder via WhatApp-berichten verzocht geld voor haar over te maken, omdat zij zwanger was. [betrokkene1] gaf aan de verdachte door dat ze het geld aan [betrokkene2] kon overmaken, die zou optreden als tussenpersoon. De verdachte heeft verder verklaard dat zij niet wist waar haar dochter zich in Syrië bevond en wat zij daar deed. Enkele weken na het overmaken van het geld heeft de verdachte aan haar dochter gevraagd of ze het geld had ontvangen. Als antwoord van [betrokkene1] kreeg zij daarop terug dat ze het geld inderdaad had ontvangen en dat ze er voeding en kleding van had gekocht.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan terrorismefinanciering, zoals strafbaar gesteld in artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: art. 421 Sr) en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis [1] van dit artikel blijkt dat met het verstrekken van geldelijke steun aan een persoon wiens betrokkenheid bij terrorisme bij de verdachte bekend is, de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat deze gelden worden aangewend voor het plegen van terroristische misdrijven.
Dat betekent dat, voor zover nu van belang, bewezen moet worden verklaard dat de verdachte wist dat degene aan wie zij het geld direct of indirect verstrekte, betrokken was bij terroristische misdrijven, waarna de overige door art. 421 Sr gestelde vereisten aan bod komen [2] .
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan het hof niet vaststellen dat de verdachte wist dat haar dochter [betrokkene1] en/of de tussenpersoon [betrokkene2] ten tijde van het overmaken van het geld, lid was/waren van IS of een andere terroristische organisatie dan wel anderszins daarbij betrokken waren. Een dergelijke wetenschap valt immers niet af te leiden uit verdachtes eigen verklaring noch uit de verklaring van [betrokkene1] bij de rechter-commissaris, waar zij als getuige de verklaringen van haar moeder heeft bevestigd. Anders dan de
advocaat-generaal heeft betoogd valt deze wetenschap evenmin af te leiden uit het Facebook-account van [betrokkene1], nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte de door haar dochter op Facebook geplaatste berichten ten tijde van de overboeking volgde en daarvan kennis droeg. De berichtgeving in openbare bronnen, waaruit zou volgen dat [betrokkene2] een bekende IS-bankier is, dateert van een latere datum.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 tenlastegelegde terrorismefinanciering.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Onder feit 2 is aan de verdachte tenlastegelegd dat zij de Sanctiewet 1977 heeft overtreden, waarin het financieren van terrorisme strafbaar is gesteld. Overtreding van voormelde sanctieregeling is strafbaar gesteld als economisch delict door middel van de Sanctiewet 1977 jo. artikel 1, aanhef en onder 1, van de Wet op de economische delicten. Bij overtreding van een dergelijke economisch delict geldt de leer van het kleurloos opzet. Die leer houdt kort gezegd in dat het opzet van de verdachte niet hoeft te zijn gericht op het wederrechtelijk aspect van haar handelen, maar wel op de feitelijke gedraging. Een verdachte van een economisch delict is strafbaar, indien hij willens en wetens heeft gehandeld zoals in de strafbepaling is omschreven.
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte willens en wetens het geldbedrag van € 910,- heeft overgemaakt naar de tussenpersoon [betrokkene2]. Dat de verdachte geen wetenschap had dat het geld op indirecte wijze bij (een) terroristische organisatie(s) terecht is gekomen, doet er in het kader van het kleurloos opzet niet toe. Aan de hand van de wettige bewijsmiddelen heeft het hof vastgesteld dat dit geld bij de ten laste gelegde organisaties ook op indirecte wijze terecht gekomen is. Immers, de verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het geld bij haar dochter was terecht is gekomen en inmiddels is bekend dat deze persoon in de ten laste gelegde periode in Raqqa in Syrië verbleef en het geld daar heeft besteed. Raqqa werd in die periode beheerst door een terroristische organisatie.
Het hof acht derhalve het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2014 tot en met 1 september 2014 te Tilburg
en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie)
heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en) als bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
(en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij (a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq,
direct of indirect een geldbedrag van:
- 910 euro (op 16 augustus 2014)([doc nummer]) althans een geldbedrag, (via een money transfer(s)) ter beschikking heeft gesteld
en/of
(b) op andere wijze (in
)direct
tegoeden en/offinanciële activa
, te weten een geldbedrag van: 910 euro (op 16 augustus 2014), (via een money transfer),en/of economische middelenter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of (artikel 2 en/of 3 Sanctiewet 1977 jo artikel 2 en/of artikel 2a Sanctieregeling Al-Qa'ida 2011 jo artikel 2 en/of artikel 4 van EG-Verordening 881/2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie) jo artikel 1 en/of artikel 2 jo artikel 6 van de WED) Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Beroep op een rechtvaardigingsgrond – wettelijke onderhoudsplicht
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich – overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte handelde ter uitvoering van een wettelijke plicht, als bedoeld in artikel 1:395a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte terecht voorrang heeft gegeven aan haar onderhoudsplicht jegens haar dochter, vervat in voornoemd artikel, door geld over te maken ten behoeve van haar dochter die zich op dat moment in Syrië bevond. De raadsvrouw heeft aldus bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dat de raadsvrouw impliceert dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een conflict van plichten: enerzijds het voldoen aan haar onderhoudsplicht als moeder voor haar destijds achttienjarige zwangere dochter die zich in Syrië bevond en anderzijds het zich niet schuldig maken aan overtreding van de Sanctiewet als tenlastegelegd onder 2. Naar het oordeel van het hof biedt de verklaring van de verdachte geen aanknopingspunten voor een door haar gemaakte belangenafweging tussen beide plichten. Daarom is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich in een situatie bevond, waarin zij het voldoen van haar onderhoudsplicht liet prevaleren boven het zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit, namelijk in dit geval het overtreden van de Sanctiewet. Het hof verwerpt daarmee het verweer.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Gelet op de persoonlijkheid van de verdachte, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en die zich nadien hebben voorgedaan, zoals ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsvrouw naar voren gebracht, acht het hof het raadzaam dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. L.C. van Walree,
in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 maart 2021.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2012-2013, 33 478, nr. 6 p. 3-4.