Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
I Inleiding
outsourcen. Na enkele gesprekken vond zij [appellanten] bereid tot samenwerking. Deze samenwerking hield in dat [appellanten] met een nog op te richten onderneming het personeelsbestand van SeCo per 1 juli 2015 zouden overnemen, waarna SeCo haar klanten zou blijven bedienen door het personeel tegen betaling in te lenen. [appellanten] hebben vervolgens de onderneming Security Support Uitzend Bureau opgestart en zijn begonnen met de voorbereiding op de voor SeCo te verrichten diensten.
due diligenceonderzoek bij SeCo gestart.
‘Overeenkomst tot overgang van onderneming met betrekking tot de werknemers en personeelsadministratie van Security Control’. Artikel 11.2 van dit concept luidt:
‘Uiterlijk op de Overdrachtsdatum zal [gegevens Borg] borg staan (hierna de “Borg”) voor Vervreemder [SeCo, opm. Hof] en hiertoe is een overeenkomst van borgtocht tot stand gekomen [...].’Verwezen wordt naar een als bijlage 9 aangehechte, niet uitgewerkte overeenkomst van borgtocht, die door SeCo, SSUB en een nader te noemen borg zou worden ondertekend. Nadien heeft SSUB nog enkele concepten met SeCo uitgewisseld, maar tot een ondertekende overeenkomst is het niet gekomen. Een getekende overeenkomst van borgtocht is er evenmin.
due diligencewerkzaamheden afgerond.
.
4.4. De curator verwijt [appellanten] in de eerste plaats dat zij hun boekhoudplicht hebben geschonden. [..]
4.23. Uit het voorgaande volgt dat de (rechts)gronden van de door de curator bedoelde Transacties onverklaard zijn gebleven. […]
4.24. Gezien de aard en ernst van de […] tekortkomingen in de administratie van de vennootschap komt de rechtbank […] tot de conclusie dat daaruit niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van SSUB konden worden gekend. Daarom is niet voldaan aan de boekhoudplicht van artikel 2:10 BW. Dit betekent dat op grond van artikel 2:248 lid 2 BW [appellanten] hun taak als bestuurders ook voor het overige onbehoorlijk hebben vervuld en dat wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. […]
4.36. Samenvattend moet de rechtbank vaststellen dat [appellanten] hebben bewerkstelligd dat SSUB kort na haar oprichting, toen hen bekend was dat SeCo al geruime tijd ernstig verlieslatend was, het personeelsbestand, inclusief alle bestaande personele lasten, van SeCo heeft overgenomen zonder voorafgaand deugdelijk onderzoek naar de gevolgen en risico’s daarvan voor SSUB en zonder dat daarvoor door SeCo is betaald en/of zekerheid tot betaling aan SSUB is verstrekt. Van die risicovolle beslissing van [appellanten] kon objectief gezien verwacht worden dat die uiteindelijk de schuldeisers van SSUB zou duperen. Gegeven de aard en ernst van die beslissing is niet slechts sprake geweest van enkel onzakelijk, ondoordacht of onverstandig bestuur, maar hebben [appellanten] zich […] gedragen op een onverantwoorde wijze die als onbehoorlijk moet worden aangemerkt, in het bijzonder ten aanzien van de schuldeisers van SSUB. Geen redelijk denkend bestuurder zou onder dezelfde omstandigheden aldus gehandeld hebben.
‘een uitvoerig due diligence hebben laten verrichten naar de onderneming van SeCo, althans het deel ervan dat zij zouden overnemen, te weten door kantoor NB Legal, in de persoon van [A][het Hof leest: [A]]
.’Dit argument is door de rechtbank verworpen; in 4.32 van het vonnis wordt overwogen dat niet is komen vast te staan dat [appellanten] een
‘deugdelijk due dilligence onderzoek’hebben laten verrichten. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de curator, bij gebrek aan wetenschap, de deugdelijkheid van het onderzoek door NB Legal steeds ter discussie heeft gesteld en dat het daarom op de weg van [appellanten] had geleden om het desbetreffende onderzoeksrapport van NB Legal in het geding te brengen, wat niet is gebeurd. Uit de overgelegde facturen van NB Legal kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat het onderzoek door NB Legal voldoende grondig is geweest en evenmin tot welke uitkomst het heeft geleid, aldus het vonnis.
weleen grondig
due diligenceonderzoek heeft plaatsgevonden. Daarnaast bieden zij bewijs aan door het doen horen van [A], ‘
die bewijs kan leveren van de stelling dat een uitvoerig due diligence onderzoek (dat voornamelijk betrekking had op de contracten, in het bijzonder arbeidsovereenkomsten) heeft plaatsgevonden.’Daar toen naar gevraagd hebben [appellanten] bij gelegenheid van mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat er geen rapport is van het due diligence onderzoek, maar dat dit niet betekent dat er geen
due diligenceonderzoek is geweest: [A] heeft naar hun zeggen de arbeidscontracten beoordeeld en daarover gesproken met [appellant 1] en [appellant 2]. Het onderzoek is volgens hen verder niet relevant in deze procedure, omdat de enige oorzaak van het faillissement de wanbetaling van SeCo is; als SeCo gewoon had doorbetaald was er niets aan de hand geweest, maar nu zij niet betaald heeft is SSUB failliet gegaan, aldus [appellanten] bij monde van hun advocaat.
due diligenceonderzoek in het kader van een overname strekt er onder meer toe om vóór de overname in kaart te brengen welke bestaande en latente risico’s aan die overname kleven. Aan de hand van de onderzoeksbevindingen kan dan worden beoordeeld of en zo ja welke (extra) waarborgen en garanties er in een koopovereenkomst dienen te worden opgenomen ter afdekking van eventuele, bij het
due diligenceonderzoek vastgestelde risico’s. Daarmee voorkomt de koper dat hij achteraf voor verrassingen komt te staan; vgl. in dit verband de mededeling van [appellant 1] ter comparitie in de eerste aanleg (punt 24 van het p-v):
‘Uiteindelijk bleek dat wij een kat in de zak hebben overgenomen’. Hieronder (5.1 en verder) zal nader worden ingegaan op de vraag of [appellanten] zich had kunnen en moeten indekken tegen wat door hen als verrassing wordt gepresenteerd, te weten dat SeCo failliet ging/ophield te betalen. Hier wordt volstaan met de constatering dat ook in hoger beroep niet is komen vast te staan dat [appellanten] een deugdelijk en tijdig
due diligenceonderzoek hebben laten verrichten; de gestelde beoordeling van de (arbeids)contracten door [A] en mondelinge mededeling over de bevindingen daarvan kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Voor zover [appellanten] hebben bedoeld te stellen dat met een dergelijke beoordeling voldoende inzicht werd verkregen in de financiële positie van SeCo en met name haar kredietwaardigheid – een belang waar de accountant in zijn memo op wees – hebben zij dat standpunt onvoldoende onderbouwd. Aan het aanbod om [A] als getuige te doen horen wordt daarom voorbijgegaan.
‘aansprakelijkheid ex artikel 2:248 lid 2 BW’en niet tegen de door de rechtbank aangenomen aansprakelijkheid ex artikel 2:248 lid 1 BW. Naar aanleiding van dit verweer wordt het volgende overwogen.
‘Zij [hebben] onder meer de accountant van Security Support Uitzend Bureau inzage gegeven in de afspraken tussen SeCo en [de financier] ([de accountant] kan hierover als getuige verklaren). [de financier] had op dat moment al € 750.000,00 geïnvesteerd en zich verplicht om nog eens € 500.000,00 te investeren. Bovendien is aan de Bestuurders bevestigd dat [de financier] zich garant zou stellen voor de nakoming van de verplichtingen van SeCo jegens Security Support Uitzend Bureau. De Bestuurders hebben daarom, namens Security Support Uitzend Bureau besloten de overeenkomst met SeCo aan te gaan.’
‘Het zou uiteraard nog beter zijn geweest wanneer [de financier] zich tegenover SSU[B] garant zou hebben gesteld voor de schulden van SeCo […] Dat is niet gebeurd […].’
op dat moment al € 750.000 geïnvesteerd [had] en zich verplicht [had] om nog eens € 500.000 te investeren’is er een verwijzing naar een notariële akte van geldlening van 29 december 2014 waarin staat dat (het aan [de financier] toebehorende) Watoessi N.V. (de schuldeiser volgens de akte) aan SeCo Holding B.V. (de schuldenaar volgens de akte) – in het kader van een herfinanciering van (een deel van) de huidige schuldpositie van onder meer SeCo Holding B.V. – een leningsfaciliteit ter beschikking zal stellen tot een maximum bedrag van € 750.000, in eerste instantie bedoeld voor de aflossing van de schulden van SeCo Holding B.V. en haar dochterondernemingen, van welke schulden de akte er een aantal met name noemt. De akte meldt ook dat SeCo Holding B.V. verklaart op dat moment (al) € 500.000 (van de maximale leenfaciliteit van € 750.000) te hebben ontvangen.
‘[z]ij [SeCo, toev. Hof] […] onder meer de accountant van Security Support Uitzend Bureau inzage [hebben] gegeven in de afspraken tussen SeCo en [de financier] ([de accountant] kan hierover als getuige verklaren)’,hebben zij in hoger beroep een brief van 16 maart 2020 van [de accountant] overgelegd waarin deze schrijft (i) dat hij bij zijn initiële constatering in zijn brief van 22 juli 2015 uitging van het negatieve eigen vermogen en de schuldenpositie van SSUB per 31 december 2014, en (ii) dat hij
‘[a]ls onderdeel van het beroepschrift [heeft] gezien dat er een leningsovereenkomst is gesloten, op basis waarvan € 750.000,00 ter sanering van haar financiële structuur beschikbaar wordt gesteld. Indien die overeenkomst zou zijn nagekomen en het geleende geld op de juiste manier zou zijn aangewend, {zou] de continuïteit van Security Control B.V. (op basis van de mij beschikbare stukken) in mijn visie niet in gevaar zijn geweest.’
advisory boardvan SeCo, blijkt evenmin in voldoende mate. De als productie 9 bij memorie van grieven overgelegde schriftelijke verklaring van 15 februari 2020 van die
advisory boardgetuigt daar in elk geval niet van en legt ook overigens geen gewicht in de schaal, ook niet voor zover de
advisory board-leden daarin, in algemene bewoordingen, schrijven dat zij zich goed kunnen voorstellen dat [appellant 2] en [appellant 1] er voldoende vertrouwen in hadden dat de toekomst van SeCo was veilig gesteld. In de onderhavige zaak gaat het immers in de eerste plaats om de toekomst/overlevingskansen van het pas opgerichte SSUB, dat – zonder zekerheidstelling – tegen een onbetaald gebleven afkoopsom het personeelsbestand met alle daaraan verbonden verplichtingen (ook ten aanzien van vakantiegeld, eindejaarsuitkering, transitievergoeding, etc.) overnam van het verlieslijdende SeCo. Bovendien koppelen de
advisory board-leden bedoeld vertrouwen aan de (eerste tranche van de) financiering die
SeCoomstreeks mei 2015 zou hebben verkregen. Afgaande op de door [appellanten] overgelegde akte van geldlening betrof het echter een (door Watoessi N.V.) aan
SeCo Holding B.V.beschikbaar gestelde leningsfaciliteit, waarvan de eerste tranche eind december 29 december 2014 al was verstrekt. Uit die akte blijkt verder dat de lening in eerste instantie alleen mocht worden aangewend voor de aflossing van de schulden van deze holding en haar dochterondernemingen, van welke schulden de akte er een aantal met name noemt, met daarbij bedragen die opgeteld het bedrag van de eerste tranche overstijgen. Hoe zich een en ander tot elkaar verhoudt is niet toegelicht. Uit de akte van geldlening blijkt ook dat het beschikbaar stellen van de rest van de leningsfaciliteit aan SeCo Holding B.V. geen automatisme was, maar gekoppeld was aan voorwaarden, waarvan gesteld noch gebleken is dat ten tijde van de overname vast stond dat daaraan was of zou worden voldaan. En nu schrijven de
advisory board-leden wel dat op ‘dat moment’ niet kon worden vermoed
‘dat er omstandigheden kwamen die uiteindelijk zouden leiden tot het achterwege blijven van de tweede tranche financiering’,maar waarom niet – en, belangrijker, waarom er niet ten minste rekening mee behoorde te worden gehouden – wordt niet toegelicht. Op welke omstandigheden zij doelen evenmin. In dit verband wordt, terzijde, gewezen op de (hiervoor in 2.12 geciteerde) oorzaak van het faillissement van SeCo. Die oorzaak is – volgens het eindverslag in dat faillissement – gelegen in een onvoldoende omzet en het onvoldoende grip krijgen op de kosten. Er wordt niet gesproken over een niet-nakomen door de financier van diens verplichtingen/ toezeggingen als oorzaak van dat faillissement.
‘Als onderdeel van het beroepschrift heb ik gezien dat er een leningsovereenkomst is gesloten, op basis waarvan € 750.000 ter sanering van de financiële structuur van Security Control B.V. beschikbaar wordt gesteld.
Indien die overeenkomst zou zijn nagekomen en het geleende geld op de juiste manier zou zijn aangewend, [zou]de continuïteit van Security Control B.V. (op basis van de mij beschikbare stukken) in mijn visie niet in gevaar zijn geweest.’Los van de vraag hoe het kan dat [de accountant] medio 2015 de leningsfaciliteit van 29 december 2014 niet heeft opgemerkt als het om een financiering (ten behoeve) van SeCo zou zijn gegaan, geldt ook hier weer dat het aan SeCo Holding B.V. verstrekte bedrag van de eerste tranche van € 500.000 lager was dan het totaal van de in de akte van 29 december 2014 met name genoemde schulden ter aflossing waarvan dat bedrag strekte en dat het beschikbaar komen van het restant van de maximale leenfaciliteit volgens de akte van geldlening geen automatische was. Onduidelijk is (dan ook) wat [de accountant] bedoelt met
‘Indien die overeenkomst zou zijn nagekomen en het geleende geld op de juiste manier zou zijn aangewend’.Het lijkt erop dat hij ervan uitgaat dat SeCo (na de overname of na 2014) nog zonder meer recht had op een financiering van € 750.000, of een deel, groot € 250.000, daarvan. Daarvoor is echter geen/onvoldoende steun te vinden in de akte van geldlening en evenmin in de andere processtukken. Voor zover hij bedoelt dat de door hem in zijn brief van 22 juli 2015 genoteerde risico’s – dus de risico’s die aan de (overigens reeds voltooide) overname kleefden, waaronder die op het vlak van SeCo’s kredietwaardigheid om aan haar verplichtingen jegens SSUB te kunnen blijven voldoen – voldoende waren/zouden zijn afgedekt met het (veronderstelde) beschikbaar komen van een financiering van € 750.000 of € 250.000, was het bovendien zaak geweest om (bijtijds) waarborgen in te bouwen dat SeCo ook daadwerkelijk over dat financieringsbedrag zou kunnen beschikken en dit zou aanwenden voor het nakomen van de verplichtingen jegens SSUB.
de lening van Lening van Watoessi N.V. aan Seco Holding B.V.’
deze lening en aanvullende lening’,waarvan ‘
de hoofdzaak’was ‘
om de lopende en gemaakte verplichtingen naar het personeel (lees inhuur) te voldoen’.Hij specificeert niet om wat voor bedragen het ging bij ‘
deze lening [de door de advocaat van [appellanten] bedoelde ‘lening van Lening’?,
vraagteken Hof] en aanvullende lening’en evenmin wat (de omvang van) ‘
de hoofdzaak’ervan was. Ook gaat hij niet in op de in de akte van geldlening van 29 december 2014 aangewezen besteding van het als eerste tranche aan SeCo Holding B.V. ter beschikking gestelde bedrag en legt hij niet uit wat er met eventueel verder als lening of aanvullende lening ter beschikking gestelde bedragen is gebeurd. Ook [C] is hierover niet concreet. Zonder specificatie schrijft hij dat naar hij weet
‘geen geld naar de deelnemingen is gegaan, anders dan een paar lopende rekeningen van de ontwikkelaar welke gewoon van de lopende rekening zijn gegaan.’Hij eindigt met
‘Gegeven de doelstelling van de lening en structuur mochten de beiden erop vertrouwen dat deze de bedrijfsvoering ten goede zou komen […] en de door hen gestuurde rekeningen/geleverde dienstverlening ook daadwerkelijk afgerekend zou gaan worden.’Daarbij gaat hij niet in op de in de akte van geldlening aangewezen besteding van het (eind 2014) als eerste tranche aan SeCo Holding B.V. beschikbaar gestelde bedrag en legt (ook) hij niet uit wat er met de rest van de leenfaciliteit is gebeurd, of waarom deze niet beschikbaar is gekomen. Zijn niet nader toegelichte mededeling dat het ‘
nimmer […] de intentie [is] geweest om de gelden die vanuit de lening beschikbaar zouden komen voor andere doeleinden te gebruiken dan de bedrijfsvoering van Seco’wekt bovendien de suggestie dat dit wel is gebeurd, wat lijkt te kloppen met de akte van geldlening. Uit wat hij schrijft wordt evenmin duidelijk dat en zo ja waarom er, zonder nadere zekerheden, van kon worden uitgegaan dat de (rest van de) leenfaciliteit toereikend was om – mede gelet op de schuldenpositie van SeCo ten tijde van de overname – de verplichtingen jegens SSUB en Risk Control te kunnen nakomen en hoe het kan dat het kort nadien toch anders is gelopen.
‘Het eigen vermogen [van SeCo, opm. Hof] was per 31 december 2014 € 473.538 negatief. De lening van Watoessi N.V. dekte het negatieve vermogen van SeCo ruimschoots en – indien de leningsovereenkomst voor in totaal € 750.000 zou zijn nagekomen – zou SeCo in beginsel ruimschoots in staat zijn geweest om haar verplichtingen na te kunnen komen.’
due dilligenceonderzoek te doen in het kader van de voorgenomen overname (waarmee zij zich hadden kunnen en moeten indekken tegen de gevolgen van het door hen als verrassing ervaren/gepresenteerde faillissement van SeCo); (iii) geen deugdelijke, goed uitgewerkte overnameovereenkomst af te sluiten; (iv) geen afkoopprijs/vergoeding voor de overname te incasseren en geen zekerheid voor betaling daarvoor af te spreken en vast te leggen (in de vorm van een borgstelling en/of garantie) en (v) geen zekerheid te bedingen met betrekking tot de (beweerdelijke) financiering van SeCo en/of andere waarborgen in te bouwen om te voorkomen dat SeCo als haar belangrijkste klant/inlener niet aan haar verplichtingen zou (kunnen) voldoen. Voor elk van deze gedragingen/nalatigheden, en eens te meer voor de gedragingen/nalatigheden in samenhang, geldt dat geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus te werk zou zijn gegaan. Dat was ook, terecht, het oordeel van de rechtbank. Het door [appellanten] in de eerste aanleg als excuus aangevoerde argument van de tijdsdruk is door de rechtbank terecht verworpen. Tegen die verwerping is geen als zodanige kenbare grief gericht.
‘de grondslag voor de betalingen een rekening-courantschuld is’/de
‘betalingen […] immers betalingen van (c.q. aflossingen op) een rekening-courantschuld [zijn]’, gaat hier niet op, vormt althans geen afdoende verklaring voor het zesmaal crediteren van de managementvergoeding op 15 oktober 2015.
‘interne overboeking’. [appellanten] stellen dat die grondslag een rekening-courantovereenkomst is.
‘In de visie van de Bestuurders geeft de administratie een volledige en juist beeld van de rechten en verplichtingen en zijn alle betalingen door SSU[B] gerechtvaardigd’.Voor het geval hierover anders wordt geoordeeld verzoeken zij om matiging tot het bedrag dat ten onrechte aan SSUB zou zijn betaald of aan haar vermogen zou zijn onttrokken.