In deze zaak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 mei 2020, waarin zijn verzoek om verwijdering van een BKR-registratie werd afgewezen. De BKR-registratie was het gevolg van een betalingsachterstand die [verzoeker] had opgelopen bij BMW Financial Services B.V. in verband met een financial leaseovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat het belang van handhaving van de registratie zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van [verzoeker].
In hoger beroep heeft [verzoeker] zijn verzoek opnieuw onderbouwd, waarbij hij stelde dat hij door de registratie geen hypotheek kan verkrijgen voor de aankoop van een woning. BMW heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] onbestreden heeft gesteld dat hij belang heeft bij het beëindigen van de registratie en dat BMW geen dwingende gerechtvaardigde gronden heeft aangevoerd om de registratie te handhaven.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en BMW veroordeeld om de registratie van [verzoeker] in het CKI van de Stichting BKR binnen vijf werkdagen na betekening van de beschikking te verwijderen. Tevens is BMW veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De beslissing is genomen op 18 mei 2021 door de rechters M.C.M. van Dijk, R.J.F. Thiessen en C.A. Joustra.