Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 25 mei 2021
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie & Veiligheid),
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
[verweerder],
appellant in het incidenteel hoger beroep,
De processtappen
- het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2020
(hierna het vonnis) en het procesdossier van de rechtbank;
- het arrest in het incident in deze zaak van 7 juli 2020 en de daarin genoemde
processtukken;
- de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven
in het incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
De zaak in het kort
De (indertijd) relevante wettelijke bepalingen
De Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, zoals die gold van 1 juli 2011 t/m 31 december 2012 (hierna: Wots (oud)).
Hfst III van de Wots (oud) regelt de procedure.
Afdeling C daarvan (de artikelen 18 t/m 33) gaat blijkens het opschrift over de ‘gerechtelijke procedure’ (ook wel genoemd: de omzettings- of exequaturprocedure), waarbij de rechtbank over de omzetting beslist, nadat veroordeelde in de gelegenheid is geweest om te worden gehoord.
Afdeling D daarvan (de artikelen 34 t/m 43) gaat blijkens het opschrift over de ‘buitengerechtelijke procedures’. Artikel 43 staat in § 3, met als opschrift ‘Onmiddellijke tenuitvoerlegging’ en luidt als volgt:
“1. Voor zover een verdrag daarin uitdrukkelijk voorziet kan, op aanwijzing van Onze Minister, de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van een in een vreemde Staat opgelegde tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie in Nederland plaatsvinden buiten toepassing van afdeling C van dit hoofdstuk.
2. De in het vorige lid bedoelde aanwijzing kan slechts worden gegeven, indien uit een door de veroordeelde ondertekende verklaring blijkt dat hij met zijn instemming naar Nederland is overgebracht met het oog op de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van de hem opgelegde sanctie.
3. De in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan slechts worden gegeven nadat advies is ingewonnen van de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
4. Hangende de beslissing tot het geven van een aanwijzing, kan de veroordeelde met toepassing van de artikelen 8–12 voorlopig van zijn vrijheid worden beroofd.
Artikel 10 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen(hierna: VOGP) gaat over de voortzetting van de straf in de Staat van tenuitvoerlegging.
Artikel 11 VOGPgaat om de omzetting van de straf in de Staat van tenuitvoerlegging.
Artikel 3 Aanvullend Protocol(hierna: AP) bij het VOGP luidt als volgt:
“1. Op verzoek van de Staat van veroordeling kan de Staat van tenuitvoerlegging, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel, ermee instemmen een gevonniste persoon zonder de instemming van die persoon over te brengen, wanneer de tegen hem uitgesproken veroordeling of een daaruit voortvloeiende administratieve beslissing een bevel tot uitzetting of uitwijzing inhoudt of enige andere maatregel krachtens welke het aan die persoon na zijn invrijheidsstelling niet langer is toegestaan op het grondgebied van de Staat van veroordeling te verblijven.2. De Staat van tenuitvoerlegging geeft pas zijn instemming als bedoeld in het eerste lid nadat hij de mening van de gevonniste persoon in zijn overwegingen heeft betrokken.
“Mag ik u vragen mij te informeren of u akkoord gaat met dit verzoek tot overbrenging. Indien de Nederlandse overheid kan instemmen met deze overbrenging, verzoek ik u (………….) en mij te informeren over de verdere tenuitvoerlegging dan wel de omzetting van de Belgische vrijheidsstraf.”
“Naar het oordeel van het hof kan daarmee niet geconcludeerd worden dat voortgezette tenuitvoerlegging van de opgelegde straf als levenslange gevangenisstraf thans gezien zou moeten worden als een strafverzwaring. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat hier te lande de mogelijkheid van gratieverlening bestaat.”[verweerder] is niet door de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem gehoord; de adviesprocedure voorziet daar ook niet in. De bijzondere kamer heeft ten tijde van het uitbrengen van haar advies niet geweten dat [verweerder] zijn verzoek om overbrenging naar Nederland had ingetrokken.
“Hoi [medewerker], Excuses voor de wat late reactie op het vonnis[hof: bedoeld wordt het thans bestreden vonnis van 29 januari 2020]
. Volgens mij houdt de instemmingseis niet in dat de veroordeelde moet instemmen met een van de procedure, exequatur of voortgezette tul, zoals de rechtbank zegt, maar met de overbrenging op zich. Zo staat het ook in de tekst van het verdrag en de toelichting. Zo hebben wij het ook nooit uitgelegd. Ook het Kb ter uitvoering van artikel 58 WOTS differentieert niet. Het zou ook wel wat ver gaan, als de veroordeelde over de te volgen procedure – de ene of de andere – zou mogen ‘beslissen’. Groet […] () www.rechtspraak.nl”Ter zitting heeft de Staat verklaard dat de voorzitter van de bijzondere kamer van het hof heeft ingestemd met het verstrekken van deze e-mail in de procedure.
De vordering van [verweerder] en het vonnis van de rechtbank
voor recht te verklaren dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld; en
primairom de Staat te veroordelen alsnog de omzettingsprocedure (de exequaturprocedure) toe te passen en hem schadevergoeding toe te kennen, althans de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
subsidiairom de Staat te veroordelen te beslissen op een nog op te stellen gratieverzoek van [verweerder];
meer subsidiairom de Staat te verplichten (al dan niet via gratie) de straf gelijk te stellen met de te verwachten effectieve strafduur in België;
en
in alle gevallenom de Staat te veroordelen, in afwachting van een oordeel over de straftoemeting, [verweerder] onmiddellijk in vrijheid te stellen, dan wel hem in elektronische detentie te plaatsen, dan wel hem onder een aangepast detentieregime te plaatsen,
en
om de Staat te veroordelen tot betaling van immateriële schadevergoeding, althans verwijzing naar de schadestaatprocedure.
6.1 verklaart voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verweerder] door in strijd met artikel 43 lid 2 WOTS zonder instemming van [verweerder] de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging toe te passen bij het overnemen van de tenuitvoerlegging van zijn in België opgelegde straf.
6.2 beveelt de Staat de beslissing tot voortgezette tenuitvoerlegging te herroepen en alsnog de in de WOTS neergelegde omzettingsprocedure toe te passen;
6.3 compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
6.4 verklaart de onder 6.2 bedoelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.5 wijst af het meer of anders gevorderde.
De grieven van partijen in hoger beroep
De Staatklaagt in het principaal hoger beroep met zijn vier grieven over de uitleg van artikel 43 lid 2 Wots (oud) in samenhang met artikel 3 AP. Meer specifiek bevatten de grieven, voor zover van belang, de volgende klachten.
Grief I bevat als klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 43 lid 2 Wots (oud) inhoudt dat voor toepassing van de voortgezette tenuitvoerlegging de instemming van veroordeelde is vereist. Volgens de Staat is die eis niet in lid 2 te lezen; slechts instemming met overbrenging is vereist. Deze heeft veroordeelde in januari en februari 2011 gegeven. Bovendien is de rechtbank (Grief IV) zonder nadere motivering afgeweken van het advies van de bijzondere kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden van 4 oktober 2012. Grieven II en III gaan over de uitleg van artikel 3 AP in samenhang met artikel 43 Wots (oud). De verdragsbepaling van artikel 3 AP (overbrenging zonder instemming) zet de nationale bepaling van artikel 43 lid 2 Wots (oud) opzij, althans voor zover deze onverenigbaar is met de verdragsbepaling. Daarvan is hier sprake, aldus nog steeds de Staat. Het oordeel van de rechtbank dat de Staat was aangewezen op de Omzettingsprocedure is onjuist, nu artikel 43 lid 2 Wots (oud) niet vereist dat [verweerder] zijn instemming gaf voor toepassing van de voortgezette tenuitvoerlegging.
[verweerder]klaagt in het incidenteel hoger beroep met grief 1 over de afwijzing van zijn schade- en nevenvorderingen. Grief 2 bevat een klacht over de compensatie van de proceskosten.
Beoordeling van de grieven van de Staat
De Staat heeft ingestemd met overbrenging van [verweerder] naar Nederland en heeft daarbij (kennelijk omdat het beleid op dit punt net was gewijzigd) voor de voortzettingsprocedure gekozen en, na advies van de bijzondere kamer van het hof Arnhem op grond van artikel 43 lid 3 Wots (oud), bepaald dat [verweerder] zijn levenslange straf in Nederland voortzet.
“kan, op aanwijzing van Onze Minister, de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van een in een vreemde Staat opgelegde tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie in Nederland plaatsvinden buiten toepassing van afdeling C van dit hoofdstuk.”Artikel 43 lid 2 Wots (oud) sluit hierop aan, en wel aldus:
“De in het vorige lid bedoelde aanwijzing kan slechts worden gegeven, indien uit een door de veroordeelde ondertekende verklaring blijkt dat hij met zijn instemming naar Nederland is overgebracht met het oog op de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van de hem opgelegde sanctie.”
Het hof laat hierbij nog terzijde de waardering van de betrokkenheid van de voorzitter van de adviserende bijzondere kamer bij de uitleg van het thans bestreden vonnis (zie het in overweging 17 geciteerde e-mailbericht).
met het oog op de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van de hem opgelegde sanctie),maar daar staat tegenover dat artikel 43 Wots (oud) blijkens de aanhef en de plaatsing in afdeling D gaat over de voortgezette (onmiddellijke) tenuitvoerlegging en in het artikel zelf bovendien uitdrukkelijk afdeling C (over de omzettingsprocedure) buiten toepassing wordt gelaten. Hieruit leidt het hof af dat het in lid 2 genoemde oogmerk betrekking heeft op de sanctie voortzetting van de straf.
Slotsom
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten en de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure; vernietigt het vonnis op deze punten en
- verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure, zoals in overweging 35 is weergegeven;
- veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [verweerder] tot op 29 januari 2020 begroot op € 81,-- aan kosten uitbrenging dagvaarding
- veroordeelt de Staat in de kosten van het geding
- verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
mr. C.A. Joustra in aanwezigheid van de griffier.