ECLI:NL:RBDHA:2020:560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
C-09-563246-HA ZA 18-1163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige toepassing van de voortgezette tenuitvoerlegging bij overbrenging van een levenslang veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de onrechtmatige toepassing van de voortgezette tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf. De eiser, die in België was veroordeeld voor moord, had verzocht om overbrenging naar Nederland voor de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf. De Staat der Nederlanden heeft echter de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging gevolgd zonder de vereiste instemming van de eiser, zoals voorgeschreven in artikel 43 lid 2 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). De rechtbank oordeelde dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door deze procedure te volgen zonder de instemming van de eiser, en dat de Staat alsnog de omzettingsprocedure moet volgen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser tot schadevergoeding en onmiddellijke invrijheidstelling afgewezen, omdat de uitkomst van de omzettingsprocedure onduidelijk is. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/563246 / HA ZA 18-1163
Vonnis van 29 januari 2020
in de zaak van
[eiser],
thans gedetineerd in de P.I. [locatie] ,
eiser,
advocaten mr. T. de Boer en mr. E. Kok en mr. F.T.C. Dölle te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 oktober 2018 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 27 februari 2019 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • de akte overlegging producties aan de zijde van eiser van 7 november 2019 met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 november 2019.
1.2.
Het proces-verbaal is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele feitelijke onjuistheden binnen twee weken schriftelijk kenbaar te maken aan de rechtbank. Bij brief van 23 december 2019 heeft [eiser] daarvan gebruik gemaakt. Bij brief van 23 december 2019 heeft [eiser] daarvan gebruik gemaakt. Deze brief maakt deel uit van het procesdossier.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is bij arrest van 5 februari 2010 door het Hof van Assisen in België veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor de moord op zijn vriendin op [datum] te [plaats] , België.
2.2.
Nadat [eiser] een verzoek bij de Belgische autoriteiten had ingediend voor overbrenging naar Nederland om daar de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf te ondergaan, is hij op 6 januari 2011 en op 1 februari 2011 daarover gehoord. Toen een spoedige overbrenging uitbleef, heeft hij zijn verzoek ingetrokken.
2.3.
Per 1 oktober 2011 heeft de Minister het uitvoeringsbeleid ten aanzien van de overdracht en tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen gewijzigd. Dit is in een brief aan de Tweede Kamer van 26 juni 2011 [1] als volgt toegelicht:
“Per 1 oktober 2011 verandert het Nederlandse uitvoeringsbeleid met betrekking tot de overbrenging van gedetineerde naar Nederland in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) .
(…)
Veruit de meeste Nederlanders die in het buitenland zijn veroordeeld, zijn gedetineerd in een van de EU-landen. De meerderheid van deze landen is alleen bereid om veroordeelden naar Nederland over te brengen als Nederland de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging toepast. De achtergrond hiervan is de strafverlaging die veelal het gevolg is van toepassing van de omzettingsprocedure. Van de landen waar meerdere Nederlanders gedetineerd zijn, stemmen alleen België, Denemarken, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk in met de omzettingsprocedure.
(…)
EU-Kaderbesluit: procedure van voortgezette tenuitvoerlegging wordt de regel
Binnen de EU verandert na 2012 de overbrenging van gevonniste personen geleidelijk door de implementatie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad voor de Europese Unie van 27 november 2008. Dit kaderbesluit voorziet nog slechts in de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. (…) Het wetsvoorstel tot implementatie van dit kaderbesluit zal op korte termijn bij uw Kamer worden ingediend.
Tegen de achtergrond van het voorgaande heb ik ervoor gekozen de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging binnen de Europese Unie tot hoofdprocedure te maken. Weliswaar is bij de totstandkoming van de WOTS in de eerste plaats uitgegaan van de omzettingsprocedure, maar ik stel vast dat de meerderheid van de EU-lidstaten een voorkeur heeft voor toepassing van de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging.
(…)
De wijziging van de toepassing van het Nederlandse WOTS-uitvoeringsbeleid zal op 1 oktober 2011 ingaan binnen de EU. Ik vertrouw erop dat deze wijziging ertoe leidt dat het doel van de WOTS, vermindering van recidive en resocialisatie, in meer gevallen zal worden gerealiseerd.”
2.4.
[eiser] is op 3 november 2011 door de Belgische autoriteiten tot ongewenst vreemdeling verklaard.
2.5.
Bij brief van 17 november 2011 hebben de Belgische autoriteiten met toepassing van artikel 3 van Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (hierna: AP) [2] aan de Staat meegedeeld dat was besloten over te gaan tot de procedure van overbrenging zonder akkoord van veroordeelde. De Staat werd verzocht de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf over te nemen en de Belgische autoriteiten “
te informeren over de verdere tenuitvoerlegging, dan wel de omzetting van de Belgische vrijheidsstraf.
2.6.
Op 19 januari 2012 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) het gerechtshof Arnhem (hierna: het gerechtshof) verzocht te adviseren over overbrenging van [eiser] onder toepassing van de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. De Minister had daaraan voorafgaand informatie ingewonnen bij de Belgische autoriteiten over de wijze van tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in België.
2.7.
Bij advies van 4 oktober 2012 heeft het gerechtshof de Minister geadviseerd de aanwijzing te geven dat de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf verder in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.
2.8.
De Minister heeft bij brief van 20 november 2012 aan de Belgische autoriteiten bericht in te stemmen met het verzoek tot overbrenging van [eiser] . Daarbij heeft hij laten weten dat de voortzettingsprocedure als bedoeld in artikel 10 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (hierna: VOGP) [3] zal worden gevolgd.
2.9.
De Belgische autoriteiten hebben bij brief van 4 januari 2013 ingestemd met de overbrenging van [eiser] .
2.10.
Op 13 maart 2013 heeft de officier van justitie in het arrondissementparket Limburg de verdere tenuitvoerlegging van de aan [eiser] in België opgelegde straf gelast.
2.11.
[eiser] is op 11 april 2013 feitelijk overgebracht naar Nederland.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld;
primair:
2. de Staat te verplichten de beslissing om de straf voort te doen zetten te herroepen, dan wel buiten werking te laten, en alsnog de exequaturprocedure als bedoeld in de WOTS [4] toe te passen;
3. de Staat te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 80,-- voor elke dag dat eiser langer is gedetineerd dan de straf die hem wordt opgelegd na toepassing van de exequaturprocedure, ofwel eiser te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
4. de Staat te veroordelen tot betaling aan eiser van een bedrag van € 22,--, of een door de door de rechtbank vast te stellen bedrag, voor elke dag dat eiser langer is gedetineerd dan de straf die hem wordt opgelegd na toepassing van de exequaturprocedure ter vergoeding van de materiële schade die hij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige oplegging van de levenslange gevangenisstraf naar Nederlands recht, ofwel eiser te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
subsidiair:
5. de Staat te verplichten om binnen zes weken na ontvangst van een door eiser op te stellen gratieverzoek te beslissen op dat gratieverzoek, waarbij als uitgangspunt bij de beslissing heeft te gelden dat gedaagde een zorgvuldige, redelijke en rechtens juiste overdracht van zijn straf uit België in Nederland reeds (al dan niet voorwaardelijk) in vrijheid zou zijn gesteld;
meer subsidiair:
6. de Staat te verplichten - al dan niet middels gratie of toepassing van artikel 15 lid 7 Wetboek van Strafrecht – de straf van eiser gelijk te stellen met de verwachte effectieve strafduur van zijn Belgische gevangenisstraf, te weten twaalf jaar, of een door de rechtbank te bepalen strafduur;
in alle bovengenoemde gevallen:
7. de Staat te verplichten eiser in afwachting van een oordeel over de straftoemeting:
a. met onmiddellijke ingang in vrijheid te stellen (primair);
b. met onmiddellijke ingang in elektronische detentie te plaatsen (subsidiair);
c. met onmiddellijke ingang onder een aangepast detentie regime te
plaatsen, inhoudende dat hij in aanmerking komt voor resocialisatieprogramma’s en aan detentiefasering kan beginnen (meer subsidiair);
8. de Staat te veroordelen tot betaling aan eiser van een bedrag in hoofdsom van
€ 15.000,-- voor de immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige oplegging van de levenslange gevangenisstraf naar Nederlands recht, welke som moet worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de onrechtmatige daad is gepleegd (20 november 2012), ofwel hem te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
althans zodanige voorzieningen te treffen als de rechtbank in goede justitie geraden acht
en onder veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
[eiser] stelt daartoe – kort samengevat – dat de de Staat jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door niet de omzettings- of exequaturprocedure, maar de voortzettingsprocedure te volgen, met strafverzwaring tot gevolg. Hiermee heeft de Staat in strijd gehandeld met de WOTS, de artikelen 3, 5, 6, 7, en 13 EVRM, het vertrouwensbeginsel en de maatschappelijke zorgvuldigheid.
3.3.
De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van de verwijten van [eiser] houdt in dat de Staat bij overname van de tenuitvoerlegging van zijn straf ten onrechte – zonder toestemming van [eiser] – de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging heeft gevolgd, in plaats van de omzettingsprocedure. Dit heeft volgens [eiser] ertoe geleid dat hij te maken heeft gekregen met een strafmaat die disproportioneel afwijkt van de straf die hij zou hebben moeten ondergaan na toepassing van de omzettingsprocedure en ook van de effectieve straf die hij zonder overdracht in België zou hebben ondergaan.
4.2.
De Staat heeft jegens [eiser] het per 1 oktober 2011 gewijzigde uitvoeringsbeleid toegepast. Met dit beleid liep de Minister vooruit op inwerkingtreding van de WETS per 1 november 2012. In de WETS heeft Nederland uitvoering gegeven aan (onder meer) het Kaderbesluit, [5] dat bij overname van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen van veroordeelden uit landen binnen de Europese Unie alleen voorziet in de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging.
4.3.
Het Kaderbesluit bevat in artikel 28 lid 1 de volgende overgangsbepaling:
“Het voor 5 december 2011 ontvangen verzoek wordt verder volgens de bestaande rechtsinstrumenten betreffende de overbrenging van gevonniste personen behandeld. Het na die datum ontvangen verzoek wordt behandeld volgens de voorschriften die de lidstaten op grond van dit kaderbesluit aannemen”.
4.4.
Het Belgische verzoek van 17 november 2011 tot overbrenging van [eiser] moest dus worden behandeld volgens de op dat moment in Nederland ‘bestaande rechtsinstrumenten’. Naar partijen met juistheid tot uitgangspunt nemen, waren dat het VOGP en de WOTS, waarin Nederland onder meer het VOGP heeft uitgewerkt.
4.5.
Het VOGP regelt hoe een staat een onherroepelijk tot een vrijheidsstraf veroordeelde vreemdeling ter tenuitvoerlegging van de straf kan overbrengen naar een andere verdragsstaat, waarvan hij een onderdaan of ingezetene is. Eén van de daarvoor geldende voorwaarden is dat de over te brengen persoon met zijn overbrenging instemt. [6] Het VOGP verplicht staten niet om een voorgestelde overbrenging te aanvaarden; het biedt een kader voor die gevallen waarin zij dat wensen. [7]
4.6.
In het AP is het instrumentarium uit het VOGP uitgebreid, door de in artikel 3 lid 1 VOGP neergelegde eis van instemming door de over te brengen persoon in twee situaties overbodig te maken. Eén daarvan is dat de over te brengen persoon een vreemdeling is, die het land waar hij veroordeeld dient te verlaten. Artikel 3 lid 1 AP bepaalt dat de staat van tenuitvoerlegging in dat geval ermee kan instemmen de veroordeelde zonder diens instemming over te brengen. De Staat van tenuitvoerlegging geeft deze instemming pas nadat hij de mening van de veroordeelde in zijn overwegingen heeft betrokken. [8]
4.7.
Artikel 8 en 9 VOGP regelen de gevolgen van de overbrenging, die – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende inhouden. Met de daadwerkelijke overname van de veroordeelde de staat van tenuitvoerlegging, wordt de tenuitvoerlegging van de veroordeling in de staat van veroordeling geschorst. [9] De tenuitvoerlegging van de veroordeling wordt beheerst door het recht van de staat van tenuitvoerlegging. Alleen die staat is bevoegd om alle ter zake dienende beslissingen te nemen. [10] De staat van tenuitvoerlegging dient de tenuitvoerlegging van de veroordeling onmiddellijk voort te zetten op de voet van artikel 10 VOGP – waarbij de staat van tenuitvoerlegging gebonden is aan het rechtskarakter en de duur van de veroordeling, zoals die zijn vastgesteld door de staat van veroordeling – of de veroordeling op de voet van artikel 11 VOGP om te zetten – waarbij de veroordeling wordt omgezet naar een straf van de ten uitvoer leggende staat. [11] Als de omzettingsprocedure gevolgd wordt na overbrenging van de veroordeelde, houdt de staat van tenuitvoerlegging de gevonniste persoon in bewaring of neemt andere maatregelen ten einde diens aanwezigheid in de staat van tenuitvoerlegging te verzekeren, in afwachting van de afloop van die procedure. [12]
4.8.
De tenuitvoerlegging van de elders opgelegde straf in Nederland is geregeld in de WOTS. Net als het VOGP voorziet de WOTS in een omzettingsprocedure, waarbij de buitenlandse straf wordt omgezet in een Nederlandse straf, die vervolgens ten uitvoer wordt gelegd en een procedure van voortgezette tenuitvoerlegging, waarbij de buitenlandse straf in Nederland ten uitvoer wordt gelegd, zij het dat het Nederlandse wettelijke strafmaximum niet mag worden overschreden.
4.9.
Sinds de invoering van het Kaderbesluit moet de Staat bij overname van een elders in Europa opgelegde straf de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging volgen. In deze zaak was de Kaderwet nog niet van toepassing. [eiser] overbrenging en de tenuitvoerlegging van zijn straf in Nederland werden beheerst door het VOGP en de WOTS. Op grond van de WOTS, had de Staat de keuze welke van de twee procedures – omzetting dan wel voortgezette tenuitvoerlegging – hij na overbrenging toepaste bij tenuitvoerlegging van [eiser] straf. [13] De Staat had hierbij een ruime beleidsvrijheid, ten aanzien waarvan de rechter terughoudendheid dient te betrachten.
4.10.
Deze keuzevrijheid en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid van de Staat kon worden begrensd door de eis van de strafopleggende staat dat bij overbrenging de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging werd gevolgd. Dat is hier niet aan de orde, aangezien België die eis niet stelde. Dit komt ook tot uiting in het verzoek om overbrenging van [eiser] , waarin België beide procedures noemt en nadrukkelijk de keus voor de procedure voor tenuitvoerlegging liet aan de Staat.
4.11.
Op grond van het destijds geldende artikel 43 lid 2 WOTS, kon de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging alleen worden gevolgd “
indien uit een door de veroordeelde ondertekende verklaring blijkt dat hij met zijn instemming naar Nederland is overgebracht met het oog op de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van de hem opgelegde sanctie.”Voor het volgen van de omzettingsprocedure was geen instemming van de veroordeelde vereist.
4.12.
Niet in geschil is dat [eiser] niet op de in artikel 43 lid 2 WOTS bedoelde wijze heeft ingestemd met voortgezette tenuitvoerlegging. [eiser] stelt dat de Staat hiermee in strijd met artikel 43 lid 2 WOTS heeft gehandeld. De Staat voert daar tegen aan dat ‘instemming’ op grond van het destijds geldende artikel 43 lid 2 WOTS in dit geval niet was vereist omdat [eiser] op 3 november 2011 door de Belgische autoriteiten tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Op grond van artikel 3 AP kon [eiser] zonder dat hij daarmee instemde worden overgebracht, aldus de Staat.
4.13.
De rechtbank volgt de Staat niet in dit betoog. Artikel 3 AP geeft de Staat de bevoegdheid in te stemmen met
overbrengingnaar Nederland van een in het buitenland veroordeelde, die daar niet mee instemt. Het
gevolgvan overbrenging is de (verdere) tenuitvoerlegging van de straf in Nederland, die onder het voor [eiser] geldende wettelijk regime, op twee manieren kan worden bewerkstelligd: omzetting en voortgezette tenuitvoerlegging. Het instemmingsvereiste van het destijds geldende artikel 43 lid 2 WOTS ziet niet op de in artikel 3 AP bedoelde overbrenging, maar op één van de twee wijzen van de daarop volgende tenuitvoerlegging van de straf. Deze eis ziet dus op een andere stap in de procedure dan het voorschrift van artikel 3 AP. Verder stond het in artikel 43 lid 2 WOTS opgenomen instemmingsvereiste niet in de weg aan (effectuering van) de in artikel 3 AP bedoelde overbrenging zonder instemming. Zonder deze instemming kon bij de tenuitvoerlegging na overbrenging namelijk de omzettingsprocedure worden gevolgd. Het instemmingsvereiste van artikel 43 lid 2 WOTS beperkt de mogelijkheden van tenuitvoerlegging na overbrenging op grond van artikel 3 AP, maar maakt overbrenging op deze grondslag niet illusoir. Dat geldt temeer nu de instemming van de veroordeelde ziet op een andere stap in de procedure en niet zonder meer kan worden aangenomen dat alle veroordeelden die niet instemmen met overbrenging, ook hun instemming zullen onthouden aan voortgezette tenuitvoerlegging na overbrenging. Hieruit volgt dat de toepassing van het instemmingsvereiste van artikel 43 lid 2 WOTS niet onverenigbaar was met artikel 3 AP. Er is daarmee geen grond voor buiten toepassing laten van artikel 43 lid 2 WOTS op grond van artikel 94 Grondwet, dat bepaalt dat binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
4.14.
Nu de op grond van het destijds geldende artikel 43 lid 2 WOTS vereiste instemming van [eiser] met het volgen van de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging ontbreekt, was de Staat aangewezen op de omzettingsprocedure. Zijn met ingang van 1 oktober 2011 ingevoerde beleid om, vooruitlopend op inwerkintreding van het Kaderbesluit, alleen de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging toe te passen, staat hier niet aan in de weg. Dit beleid kan een in een wet in formele zin neergelegde eis, zoals het in artikel 43 lid 2 WOTS neergelegde, ongeclausuleerde geformuleerde instemmingsvereiste, namelijk niet opzij zetten. Uitvoering van dit beleid om altijd de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging te volgen, vergde dat daarvoor steeds instemming van de veroordeelde in de zin van artikel 43 lid 2 WOTS werd verkregen. Zonder deze instemming, had de Staat – met gebruikmaking van zijn bevoegdheid van beleid af te wijken – de omzettingsprocedure moeten volgen.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] het gelijk aan zijn zijde heeft met zijn standpunt dat voorgezette tenuitvoerlegging in Nederland van zijn in België opgelegde straf alleen mogelijk was indien hij daarmee had ingestemd in de zin van artikel 43 lid 2 WOTS. Anders dan de Staat betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de Minister zonder instemming van [eiser] bij zijn brief van 20 november 2012 niet zelf kon instemmen met de voortgezette tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde levenslange gevangenisstraf in Nederland. De slotsom luidt dat de Staat in strijd met het destijds geldende artikel 43 lid 2 WOTS zonder instemming van [eiser] de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging heeft toepast bij het overnemen van de tenuitvoerlegging van zijn in België opgelegde straf. De Staat heeft daarmee onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] .
4.16.
De gevorderde verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zal dus worden toegewezen, met concretisering van het onrechtmatig bevonden handelen. Ook zal de Staat worden bevolen om zijn beslissing tot voortgezette tenuitvoerlegging te herroepen en alsnog de in de WOTS neergelegde omzettingsprocedure toe te passen jegens [eiser] . Reeds omdat onduidelijk is wat de uitkomst daarvan zal zijn, is er geen grond voor toewijzing van de vorderingen die betrekking hebben op onmiddellijke invrijheidsstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de straf. Verder kan eerst nadat de omzettingsprocedure is gevolgd, worden vastgesteld of en in hoeverre [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het hiervoor vastgesteld onrechtmatig handelen van de Staat. De schadevorderingen, met inbegrip van de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure, worden daarom afgewezen. Voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade is evenmin grond.
4.17.
Beoordeling van de andere grondslagen van de vorderingen leidt niet tot een ander resultaat en kan daarom achterwege blijven.
4.18.
Nu slechts een deel van de vorderingen wordt toegewezen, is sprake van een situatie waarin partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
verklaart voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door in strijd met artikel 43 lid 2 WOTS zonder instemming van [eiser] de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging toe te passen bij het overnemen van de tenuitvoerlegging van zijn in België opgelegde straf;
6.2
beveelt de Staat de beslissing tot voortgezette tenuitvoerlegging te herroepen en alsnog de in de WOTS neergelegde omzettingsprocedure toe te passen;
6.3
compenseert de proeskosten in de zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
6.4
verklaart de onder 6.2 bedoelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin, mr. J.M. Keltjens en mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.

Voetnoten

1.
2.Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, Straatsburg, van 18 december 1997 (Trb. 1998, 202).
3.Het op 21 maart 1983 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van de Raad van Europa (Trb. 1983, 74).
4.Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.
5.Europese Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
6.Artikel 3 lid 1 VOGP.
7.Vergelijk de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 27 maart 2002,
8.Artikel 3 lid 2 AP.
9.Artikel 8 lid 1 VOGP.
10.Artikel 9 lid 3 VOGP.
11.Artikel 9 lid 1 VOGP.
12.Artikel 11 lid 3 VOGP.
13.Vergelijk artikel 8 lid 3 VOGP.