ECLI:NL:GHDHA:2021:862

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
200.286.344/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging in een geschil over de gemeenschappelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de man is veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de gemeenschappelijke woning aan een derde. De man, die in hoger beroep is gekomen, heeft één grief aangevoerd en een incidentele vordering ingesteld. De vrouw heeft de grief en de incidentele vordering bestreden. Het hof oordeelt dat de man geen belang heeft bij zijn incidentele vordering, omdat de vrouw bereid is haar aandeel in de woning aan de man te leveren. De man heeft geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat de vrouw de verkoop aan een derde niet staakt. Het hof wijst de incidentele vordering van de man af en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de hoofdzaak. De vrouw heeft de man gedagvaard om mee te werken aan de levering van de woning, maar de man kan de vrouw niet uitkopen vanwege BKR-registraties. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw belang heeft bij de verkoop van de woning. Na het bestreden vonnis heeft zich een wijziging in omstandigheden voorgedaan, omdat de Gemeentelijke Kredietbank bereid is de financiering over te nemen, waardoor de vrouw kan worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Het hof concludeert dat de man recht heeft op de woning zolang het hoger beroep loopt, maar dat er geen grond is om de vorderingen van de man toe te wijzen. De vrouw concludeert tot afwijzing van alle vorderingen van de man met veroordeling in de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.286.344/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/581894 HA ZA 19-1095

arrest in incident van 23 maart 2021

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.M. Emeis te 's-Gravenhage,
tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. Kocabas te Zoetermeer.

Het geding

Bij exploot van 20 november 2020 is de man in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 26 augustus 2020. De man heeft in de appeldagvaarding één grief aangevoerd. Ook heeft de man een incidentele vordering ingesteld.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grief en de incidentele vordering bestreden.
Vervolgens heeft de man de stukken overgelegd en arrest in het incident gevraagd.

Beoordeling van de incidentele vordering

1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden op 22 november 2012. Partijen hebben op 10 november 2015 een echtscheidingsconvenant getekend. Daarin zijn zij, onder meer en voor zover in deze procedure van belang, overeengekomen dat de woning aan de [adres] alsmede (het hof leest:) de man de verplichtingen uit de in verband met deze woning gesloten hypothecaire lening op zich zal nemen, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hypothecaire schuld. Na de ondertekening van het echtscheidingsconvenant zijn achterstanden in de betaling van de hypothecaire lasten en de VVE-bijdragen ontstaan, waarop de man en de vrouw ieder in rechte zijn aangesproken. De vrouw heeft de man vervolgens bij brief van 5 december 2018 verzocht mee te werken aan de verkoop van de woning. De man heeft daarop geantwoord, dat hij graag in de woning wil blijven wonen maar door een BKR-registratie er nog niet in is geslaagd om een nieuwe hypothecaire lening te verkrijgen. Uit een daarop volgend onderzoek van [naam] BV volgt dat er geen mogelijkheden zijn om de BKR-registraties van de man te laten verwijderen.
De vrouw heeft de man op 28 maart 2019 gedagvaard en gevorderd dat de man zal meewerken aan de levering van de woning aan hem dan wel, als blijkt dat de man de woning niet kan overnemen, aan de verkoop van de woning aan een derde.
De man heeft verzet ingesteld tegen het eerder gewezen verstekvonnis waarbij alle vorderingen van de vrouw waren toegewezen. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, kort weergegeven en voor zover in dit incident van belang, bepaald dat de woning zal moeten worden verkocht en geleverd aan een derde en heeft de man veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan een derde binnen een week na een eerste verzoek van de vrouw daartoe. Voor het geval de man die medewerking niet verleent, heeft de rechtbank bepaald dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van de vereiste toestemming en/of wilsverklaring van de man. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de man gedurende het verkooptraject in de woning mag blijven wonen, mits hij het verkooptraject niet frustreert. De rechtbank heeft verder beslist dat een levering van de woning niet eerder zal plaatsvinden dan drie maanden na betekening van het bestreden vonnis, tenzij de man voordien al andere woonruimte heeft gevonden. Het vonnis is voor wat betreft de hiervoor weergegeven beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. De man is in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Voor wat betreft zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging daarvan voert hij het volgende aan:
- De man bewoont de woning al meer dan acht jaren alleen en betaalt alle lasten. Hij kan de vrouw niet uitkopen vanwege de ‘na-ijleffecten’ van enkele BKR-registraties uit het verleden. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw er recht en belang bij heeft dat de woning te koop wordt gezet;
- Na het bestreden vonnis heeft zich een belangrijke wijzing in omstandigheden voorgedaan, namelijk dat de Gemeentelijke Kredietbank van de gemeente Den Haag bereid is de financiering van de woning over te nemen. Daardoor kan de vrouw worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid en worden uitgekocht.
- Het bestreden vonnis is op 3 september 2020 aan de man betekend. De vrouw heeft gezegd in principe bereid te zijn om alsnog mee te werken aan de verkoop van haar (onverdeelde helft van) de woning aan de man, maar zij lijkt de voorbereidingen van het te koop zetten via een makelaar niet te staken.
- De man heeft er recht op en belang bij dat de woning niet aan een derde wordt verkocht zolang niet op het hoger beroep is beslist, want dan zou hij zijn huis onherroepelijk kwijt zijn.
De man vordert daarom, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van incident de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis te schorsen.
In de hoofdzaak vordert de man om het bestreden vonnis te vernietigen, de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel die af te wijzen.
Verder vordert de man de vrouw te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
3. De vrouw bestrijdt de incidentele vordering. Zij voert aan:
- Het staat de man vrij de woning over te nemen. Partijen hebben over en weer al informatie bij elkaar opgevraagd, waarbij de vrouw bezig is de waarde van de kapitaalverzekering op te vragen.
- Behalve de betekening heeft de vrouw geen acties ondernomen, nadat zij bekend was geworden met de mogelijkheid van een financiering door de kredietbank. De man heeft daarvan nog geen bewijs geleverd in deze procedure.
- Partijen zijn bezig de levering aan de man te regelen. Deze appelprocedure is dan ook onnodig, levert misbruik van procesrecht op en een verspilling van juridische kosten. De man moet in de kosten worden veroordeeld.
- De vrouw raakt wel het vertrouwen in de man kwijt omdat hij ook in deze procedure niet laat zien dat een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid door hem kan worden gefinancierd.
- Er is geen enkele grond om de vorderingen toe te wijzen nu de vrouw te kennen heeft gegeven dat de man wat haar betreft de woning kan overnemen.
De vrouw concludeert tot afwijzing van alle (het hof leest:) vorderingen van de man met een veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
4. Het hof is van oordeel dat de man geen belang heeft bij zijn incidentele vordering en zal deze daarom afwijzen. Het hof licht dit als volgt toe. De vrouw heeft duidelijk te kennen gegeven dat zij bereid is haar aandeel in de woning alsnog aan de man te leveren. Ook heeft de vrouw gesteld dat zij verder geen acties heeft ondernomen om de woning aan een derde te verkopen en te leveren. Het is nu aan de man om aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning kan overnemen en haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening kan doen ontslaan. De man stelt dat het
lijkt(cursivering hof) of de vrouw de voorbereidingen van de verkoop door een makelaar niet staakt, maar deze stelling heeft hij verder niet onderbouwd. Daar gaat het hof dan ook aan voorbij.
Nu de vrouw de man vooralsnog nog steeds ter wille wil zijn bij de levering van de woning aan hem, kan de man de uitspraak in de hoofdzaak afwachten.
5. Het hof zal de beslissing over de proceskosten aanhouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Beslissing

Het hof:
In het incident:
wijst de incidentele vordering van de man af;
In de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 13 april 2021 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en K.M. Braun en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2021 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier.