ECLI:NL:GHDHA:2021:830

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
2200577919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor meermalen seksueel misbruik van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, voor het meermalen seksueel misbruiken van een zeer jong slachtoffer, dat op dat moment bij hem logeerde. Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd zwaar laten meewegen. Het slachtoffer, een meisje van onder de twaalf jaar, was afhankelijk van de verdachte, wat de ernst van het misbruik vergroot. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, maar het hof heeft desondanks een hogere straf opgelegd dan in eerste aanleg was gedaan, omdat de eerdere straf niet recht deed aan de ernst van de feiten. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 42.000,97 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005779-19
Parketnummer: 10-812009-18
Datum uitspraak: 8 april 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals eveneens omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 10 mei 2015 te [plaats], gemeente [plaats], in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [slachtoffer] ([geboortedatum]), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
namelijk het, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
-brengen en/of houden van zijn, verdachtes, tong in de vagina van die [slachtoffer], althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
-brengen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer], althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
-brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tussen de (blote) billen van die [slachtoffer], althans bij de billen van die [slachtoffer] en/of
-brengen van de hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, penis en/of leggen van die hand op zijn, verdachtes, penis.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer gedurende 3 jaren, waarbij per overtreding 2 weken hechtenis wordt opgelegd met een maximum van 6 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring. Ook zal het hof de bewijsvoering aanpassen en andere beslissingen nemen ten aanzien van de strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op
een of meertijdstip
(pen
)
in
of omstreeksde periode van 01 januari 2012 tot en met 10 mei 2015 te [plaats], gemeente [plaats],
in elk geval in Nederland,
meermalen,
althans eenmaal, (telkens)met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [slachtoffer] ([geboortedatum]), handelingen heeft gepleegd die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
namelijk het,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
-
meermalenbrengen en/of houden van zijn, verdachtes, tong in de vagina van die [slachtoffer],
althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer]en
/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger
(s
)in de vagina van die [slachtoffer],
althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer]en
/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tussen de
(blote
)billen van die [slachtoffer],
althans bij de billen van die [slachtoffer]en
/of
- brengen van de hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, penis en
/ofleggen van die hand op zijn, verdachtes, penis.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Voorzover door en namens de verdachte is bedoeld te stellen dat niet mede sprake is geweest van seksueel “binnendringen” van de vagina met de tong en met de vingers van de verdachte als bedoeld in artikel 244 Wetboek van Strafrecht, vindt dit verweer zijn weerlegging in de bewijsmiddelen alsmede in het arrest van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2010:BK6910 en de daaraan voorafgaande conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig zedendelict. Hij heeft gedurende een periode van meer dan drie jaren zijn toen zeven- tot negenjarige nichtje, terwijl zij bij hem logeerde, meerdere keren seksueel misbruikt. Het misbruik heeft er onder meer uit bestaan dat de verdachte het slachtoffer heeft betast en met zijn vingers en tong in de vagina van het slachtoffer is gegaan.
De verdachte heeft hiermee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het nog zeer jonge slachtoffer. De verdachte heeft bij zijn handelen het welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. Jonge slachtoffers van ontucht ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Dat het misbruik ook in dit geval een enorme impact heeft op het leven van het slachtoffer, is gebleken uit de slachtofferverklaring die de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep namens haar heeft voorgedragen.
Het hof weegt in strafverzwarende zin mee dat het misbruik steeds heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte, waar het slachtoffer op dat moment samen met haar jongere zusje logeerde. Het slachtoffer was daardoor overgeleverd aan de zorg en de bescherming van de verdachte, waardoor – naast het grote leeftijdsverschil en de familieband – sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. De verdachte heeft hier op grove wijze misbruik van gemaakt. Bovendien heeft de verdachte het slachtoffer gevraagd het misbruik geheim te houden, waardoor hij zware psychische druk op haar heeft uitgeoefend. Het hof neemt dit de verdachte ernstig kwalijk.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2021, en stelt vast dat daaruit blijkt dat de verdachte tussen 2005 en 2012 vergelijkbare feiten heeft gepleegd met een eveneens minderjarig slachtoffer, waarvoor hij eerst in 2017 en dus ruimschoots na het plegen van het onderhavige feit onherroepelijk is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op het Pro Justitia-rapport d.d. 14 november 2015, opgemaakt door drs. J.F.L.M. van Kemenade, GZ-psycholoog en op het rapport van Reclassering Nederland d.d. 14 augustus 2019.
Uit het Pro Justitia-rapport – dat is opgemaakt kort na het plegen van het onderhavige feit in het kader van de hiervoor genoemde strafzaak van de verdachte – volgt dat de verdachte lijdt aan niet-exclusieve pedofilie en een seksverslaving. Geadviseerd wordt de verdachte in die zaak als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen omdat hij onvoldoende bij machte was zijn seksverslaving in toom te houden.
Het hof neemt de conclusies van de psycholoog over en maakt die tot de zijne, nu de bevindingen van de psycholoog zijn vastgesteld kort na de pleegperiode van de onderhavige zaak en ten aanzien van een soortgelijk strafbaar feit. Voor zover de raadsman in hoger beroep heeft betoogd dat na het opstellen van het rapport nog is gebleken dat de verdachte aan ADHD lijdt, hetgeen zijns inziens eveneens een zeer grote invloed heeft gehad op de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, maakt dit de conclusie van het hof niet anders, nu op grond van het Pro Justitia rapport reeds tot het oordeel wordt gekomen dat bij de verdachte tijdens het begaan van het ten laste gelegde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, in verband waarmee hij in zijn voordeel in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De raadsman heeft in het kader van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte voorts uitvoerig betoogd dat de verdachte uit vrije wil behandelingen heeft gevolgd en daarnaast ook de behandelingen die door de rechtbank zijn opgelegd goed heeft doorlopen. De verdachte heeft een zeer positieve gedragsverandering ondergaan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal disproportionele en desastreuze gevolgen voor de verdachte en zijn partner hebben op het gebied van inkomen, hun woning en familierelaties.
Hoewel het hof inziet wat de gevolgen voor de verdachte kunnen zijn bij het ondergaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, hecht het hof eraan te benadrukken dat het hof bij de strafoplegging een drietal doelen voor ogen dient te hebben. Het eerste doel is vergelding; het slachtoffer (en haar familie) moet weten dat hetgeen haar is aangedaan op een passende wijze wordt vergolden. Het tweede doel is speciale preventie, in die zin dat voorkomen moet worden dat de verdachte opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit zal plegen. Het derde strafdoel ten slotte is de algemene preventie, wat wil zeggen dat met de op te leggen straf wordt beoogd anderen ervan te weerhouden zich schuldig te maken aan een dergelijk strafbaar feit. De raadsman gaat wat het hof betreft - wanneer hij pleit voor oplegging van een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf - voorbij aan in het bijzonder de ernst van het feit en de strafdoelen zoals hiervoor uiteengezet, alsook aan de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
Alles afwegende is het hof, met de advocaat-generaal van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van hetgeen bewezen is verklaard. Het hof zal daarom een hogere straf opleggen.
Daarbij heeft het hof, anders dan de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft betoogd, vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM - zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – niet is overschreden. In eerste aanleg is de te beoordelen termijn aangevangen op 8 januari 2018 bij de inverzekeringstelling van de verdachte en heeft de rechtbank eindvonnis gewezen op 12 december 2019.
Namens de verdachte is vervolgens op 19 december 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst eindarrest op 8 april 2021. De behandeling van de zaak heeft dus zowel in eerste aanleg als in hoger beroep plaatsgevonden binnen 2 jaren, zodat van schending van de redelijke termijn geen sprake is. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de redelijke termijn is geschonden omdat lange tijd is verstreken sinds het plegen van het feit, overweegt het hof dat dit geen schending van artikel 6 EVRM oplevert. Zedenzaken met jonge slachtoffers komen doorgaans pas laat aan het licht, omdat de slachtoffers daarover pas op latere leeftijd verklaren. In dit geval is dit mede door de eigen opstelling van de verdachte gebeurd nu hij zijn nichtje heeft ingeprent het geheim met niemand te delen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet aanleiding om naast het onvoorwaardelijk deel ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten.
Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel de na te melden bijzondere voorwaarden verbinden. De verdachte is thans twee keer veroordeeld voor een seksueel delict waarbij een minderjarige betrokken is. Gelet hierop en gelet op de bij de verdachte vastgestelde seksverslaving en zijn pedofilie, waarvan hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat beide nog latent aanwezig zijn, moet er naar het oordeel van het hof ondanks positieve berichtgeving van de reclassering ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, op grond waarvan het hof een proeftijd zal opleggen voor de duur van 5 jaren.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een totaal bedrag van € 42.000,97, bestaande uit € 29.500,97 materiële schade en € 12.500,- immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.
De materiële schade ter hoogte van € 150,97 is niet betwist en kan derhalve worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de gestelde en betwiste post met betrekking tot de opgelopen studievertraging voldoende is onderbouwd en derhalve kan worden toegewezen. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft deze schade in hoger beroep met nadere stukken onderbouwd. Uit de stukken volgt dat de benadeelde partij als gevolg van het seksueel misbruik last heeft van herbelevingen, nachtmerries en angstaanvallen en op school niet goed kan functioneren. Vanwege haar paniekaanvallen mist zij regelmatig delen van of soms hele lessen. Haar mentor geeft aan dat zij, ondanks dat zij aanvankelijk goede cijfers haalde, is blijven zitten in de tweede klas van het VWO.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
De vordering van materiële schade van de benadeelde partij zal derhalve integraal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof ziet geen aanleiding tot matiging van het gevorderde bedrag.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een totaalbedrag van
€ 42.000,97 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
5 ( vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat:

- het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd
verboden is contact te leggen of te laten leggen– direct of indirect - met
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum].
Geeft opdracht aan de politie tot het houden van toezicht op de naleving van het contactverbod.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 42.000,97 (tweeënveertigduizend euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 29.500,97 (negenentwintigduizend vijfhonderd euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 42.000,97 (tweeënveertigduizend euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 29.500,97 (negenentwintigduizend vijfhonderd euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
245 (tweehonderdvijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
10 mei 2015en de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
1 oktober 2013.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. G. Knobbout en mr. Y.C. Bours, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2021.
mr. A.S.I. van Delden en mr. Y.C. Bours zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.