ECLI:NL:GHDHA:2021:779
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging van zedenmisdrijf tegen minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van een verdachte wegens een zedenmisdrijf tegen een minderjarige. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie niet had voldaan aan de inspanningsverplichting zoals neergelegd in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering, die vereist dat de minderjarige in de gelegenheid wordt gesteld zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat de minderjarige door het verzuim van het openbaar ministerie ernstig in haar belangen is geschaad. Het hof heeft overwogen dat het verzuim niet kan worden aangemerkt als een verzuim jegens de verdachte, en dat de belangen van de minderjarige niet zo ernstig zijn geschaad dat vervolging achterwege had moeten blijven. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling, waarbij het hof de rechtbank heeft opgedragen om met inachtneming van dit arrest recht te doen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om zorgvuldig om te gaan met de belangen van minderjarigen in strafzaken, maar bevestigt ook de bevoegdheid van het openbaar ministerie om te beslissen over vervolging, zelfs als er tekortkomingen zijn in de communicatie met de minderjarige.