In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, waarbij de verdachte op 25 september 2019 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer op 12 september 2019 in 's-Gravenhage. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van 2 weken met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kon blijven en achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
Het hof legde een gevangenisstraf van 14 dagen op en oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor immateriële schade van € 100 aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging gelast van eerdere voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de overige vorderingen niet-ontvankelijk zijn, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de herhaalde strafbare feiten van de verdachte.