Uitspraak
2.[geïntimeerde 2] Infra B.V.,
- de processtukken uit de eerste aanleg;
- het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 1 februari 2021;
- de spoedappeldagvaarding van 5 februari 2021 met producties;
- de memorie van antwoord van de Staat;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2];
- de producties 11-13 van [appellante];
- de brief van 10 maart 2021 van mr. Ter Mors met bijgevoegd de zogenaamde “schone dagvaarding” uit de eerste aanleg, met producties.
6.Uitvoering van de POC – ONDERDEEL 2 Marifonie (N2)
verlengdtot de op een zondag volgende dag, geldt dit in dit geval ook voor de vervaltermijn. Daarmee is, anders dan Rijkswaterstaat kennelijk veronderstelt, niet gezegd dat de Algemene Termijnenwet op een contractuele vervaltermijn van toepassing is, maar is slechts geoordeeld dat in dit geval de contractuele vervaltermijn even lang is als de opschortende termijn waarop de Algemene Termijnenwet wel van toepassing is.
Xafax-arrest van de Hoge Raad (HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2638) volgt dat niet kan worden ingegrepen in de al door RWS met [geïntimeerde 2] gesloten overeenkomst en dat [appellante], behalve ten aanzien van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, geen belang heeft bij haar vorderingen. [appellante] heeft op haar beurt aangevoerd dat de gesloten overeenkomst vernietigbaar is op grond van artikel 4.15 Aw omdat Rijkswaterstaat in strijd met de opschortingstermijn een overeenkomst heeft gesloten. Zij heeft in dat verband een bodemprocedure aanhangig gemaakt die tot deze vernietiging strekt.
Xafax-arrest overwoog de Hoge Raad onder meer:
3:40 BW (op een andere grond dus dan strijd met aanbestedingsregels). Dit strookt met het blijkens de toelichting nadrukkelijk met de regeling beoogde evenwicht tussen de verschillende bij een aanbesteding betrokken belangen en de bedoeling om, in verband daarmee, ten behoeve van de aanbestedende dienst en degene aan wie deze de opdracht gunt, te waarborgen dat geen te grote of te langdurige onzekerheid ontstaat over de vraag of de overeenkomst gesloten en uitgevoerd kan worden. Dit strookt ook met het hiervoor weergegeven stelsel.
proof of concept(hierna ook: POC) bestaat uit 8 elementen die zullen worden beoordeeld op gebruikersvriendelijkheid, grafische vormgeving, robuustheid en indien van toepassing de ergonomie van het bouwblok audio.
beheervan het telefoonboek die bovendien tijdens de POC aan de orde moest komen. Het had veeleer op de weg van Rijkswaterstaat gelegen om aan inschrijvers kenbaar te maken dat hij dit als essentieel onderdeel zag en dat hij daarop tijdens dit onderdeel van de POC zou toetsen. Een ander oordeel zou meebrengen dat Rijkswaterstaat niet voorgeschreven onderdelen zou kunnen toevoegen aan de toets van het POC. Daarmee ontstaat het gevaar voor willekeur en favoritisme.
hoeftaan te leveren. Dat gegeven verbiedt een inschrijver niet om bij de uitvoering van de POC een toelichtend document te overhandigen. Het feit dat de POC een beoordeling van de werking van de apparatuur beoogt, staat aan het geven van een schriftelijke toelichting ter ondersteuning van de uitvoering van de POC evenmin in de weg. Van schending van enig belang van [geïntimeerde 2] is bovendien geen sprake geweest; [geïntimeerde 2] erkent zelf in haar pleitnota in hoger beroep (randnummer 20) dat Rijkswaterstaat de toelichting niet in de beoordeling heeft betrokken. Dat [appellante] zichzelf op deze manier een voordeel heeft verschaft, kan dus ook niet worden aangenomen.
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 1 februari 2021, behoudens ten aanzien van de beslissing over de proceskosten in het door [geïntimeerde 2] opgeworpen incident;
- bekrachtigt het vonnis ten aanzien van de kostenbeslissing in het incident;
opnieuw rechtdoende:
- verbiedt Rijkswaterstaat om de inschrijving van [appellante] uit te sluiten om reden dat [appellante] minder dan (gemiddeld) 1,5 punten toe zou komen op het kwaliteits(sub)gunningscriterium “proof of concept” (POC);
- gebiedt Rijkswaterstaat de inschrijving van [appellante] te betrekken in de beoordeling voor gunning, c.q. te verbieden om de inschrijving van [appellante] daarvan uit te sluiten;
- gebiedt Rijkswaterstaat om de uitvoering van de overeenkomst met [geïntimeerde 2] te schorsen totdat een nieuw gunningsvoornemen is bekend gemaakt en de opschortende termijn bij die gunningsbeslissing is verstreken of de voorzieningenrechter heeft beslist over een binnen die termijn gevraagde voorlopige voorziening;
- veroordeelt Rijkswaterstaat en [geïntimeerde 2] tot terugbetaling aan [appellante] van de proceskosten die ter uitvoering van het vonnis in eerste aanleg door [appellante] aan [geïntimeerde 2] en Rijkswaterstaat zijn voldaan (behoudens de kosten ten aanzien van het incident), deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van betaling aan [geïntimeerde 2] en Rijkswaterstaat tot aan de dag van terugbetaling;
- veroordeelt Rijkswaterstaat en [geïntimeerde 2] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op 1 februari 2021 begroot op € 656,- aan griffierecht, € 83,38 aan explootkosten en € 980,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt Rijkswaterstaat en [geïntimeerde 2] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 772,- aan griffierecht, € 85,81 aan explootkosten en € 3.342,- aan salaris advocaat en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.