ECLI:NL:GHDHA:2021:590

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
200.260.870
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 februari 2021 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van [verzoeker] in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een pleidooizitting op 22 december 2020, waarbij [verzoeker] een voorwaardelijk verzoek tot wraking had gedaan van de rechters mrs. C.J. Verduyn, J.M.T. van der Hoeven-Oud en J. van der Kluit. Het verzoek werd verder onderbouwd met een schriftelijk verzoek dat op 21 januari 2021 door de wrakingskamer werd ontvangen. De wrakingskamer heeft de e-mail van [verzoeker] van 11 februari 2021 als een nieuw wrakingsverzoek beschouwd, maar oordeelde dat dit verzoek evident misbruik van recht opleverde, omdat het volgde op eerdere wrakingsverzoeken en geen objectieve gronden voor vooringenomenheid aanvoerde.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het voorwaardelijke wrakingsverzoek van 22 december 2020 nog niet bij hen aanhangig was, omdat de gestelde voorwaarde niet was vervuld. Het verzoek van 21 januari 2021 werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet was ondertekend door een advocaat, wat vereist was in deze procedure met verplichte procesvertegenwoordiging. De wrakingskamer heeft geen reden gezien om het verzoek verder mondeling te behandelen en heeft de beslissing schriftelijk vastgelegd. De beslissing is aan de betrokken partijen en de rechters van wie wraking is verzocht, toegezonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer: 200.260.870/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 15 februari 2021
inzake het verzoek tot wraking gedaan door

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] .

Het geding

Bij het hof is een procedure in kort geding aanhangig tussen [verzoeker] als appellant en [geïntimeerde] als geïntimeerde. Op 22 december 2020 is in die procedure een pleidooizitting gehouden. [verzoeker] heeft blijkens het proces-verbaal van die zitting een voorwaardelijk verzoek tot wraking gedaan van mrs. C.J. Verduyn, voorzitter, J.M.T. van der Hoeven-Oud en J. van der Kluit, leden.
Voorts heeft [verzoeker] een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend, welk verzoek door wrakingskamer van het hof (hierna: de wrakingskamer) is ontvangen op 21 januari 2021.
De wrakingskamer heeft naast voornoemd proces-verbaal kennisgenomen van de volgende stukken:
- het faxbericht van [verzoeker] van 21 januari 2021,
- de brief van mr. S. van Buuren, de advocaat van [verzoeker] , van 15 januari 2021,
- de e-mail van de coördinator van de wrakingskamer aan [verzoeker] van 22 januari 2021,
- de e-mail van [verzoeker] aan de coördinator van de wrakingskamer van 22 januari 2021.
Voorts heeft de wrakingskamer kennisgenomen van de e-mail van [verzoeker] van 11 februari 2021 aan de coördinator van de wrakingskamer. In die e-mail komt stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat de voorzitter van de combinatie van de wrakingskamer die zijn wrakingsverzoek(en) van 22 december 2020 en 21 januari 2021 behandelt, mr. Schmitz, zich terug dient te trekken (i) omdat hij eerder met mr. Schmitz te maken heeft gehad in een rechterlijke procedure en in het kader van haar nevenfunctie bij het Centraal Tuchtcollege Gezondheidszorg (hierna: CTG) en (ii) vanwege de formulering van een van haar nevenfuncties. Als zij daaraan geen gehoor geeft, zal hij haar wraken, aldus [verzoeker] in zijn e-mail.
De voorzitter ziet in de e-mail van [verzoeker] geen aanleiding om zich terug te trekken.
De wrakingskamer beschouwt de e-mail van [verzoeker] van 11 februari 2021 als een wrakingsverzoek. Over dat verzoek wordt het volgende overwogen.
Art 9.1 onder i en laatste alinea van het toepasselijke Wrakingsprotocol maakt het mogelijk dat de wrakingskamer een wrakingsverzoek buiten behandeling laat indien dat verzoek evident misbruik van recht oplevert. De HR heeft overwogen dat daarvan sprake kan zijn bij een opeenstapeling van wrakingsverzoeken waarbij eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770 rov. 4.7). Naar het oordeel van de wrakingskamer doet dat geval zich hier voor.
Het wrakingsverzoek van 11 februari 2021 volgt op wrakingsverzoeken in de hoofdzaak van 22 december 2020 en 21 januari 2021. De enkele omstandigheid dat een verzoeker eerder met een rechter te maken heeft gehad hetzij in een rechterlijke procedure en/of in het kader van een nevenfunctie van die rechter kan, evenals de formulering van een nevenfunctie, naar objectieve maatstaven gemeten niet worden verstaan als blijk van vooringenomenheid. Het verzoek van 11 februari 2021 kan dan ook in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
De wrakingskamer laat daarom het wrakingsverzoek van 11 februari 2021 buiten beschouwing.

Beoordeling van (de ontvankelijkheid van) de verzoeken

1. Ingevolge art. 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een rechter die een zaak behandelt, op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Art. 37 Rv bepaalt het volgende:
1. Het verzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden;
2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van een zitting kan het ook mondeling geschieden;
3 Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen;
[…].
2. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 22 december 2020 heeft [verzoeker] onder meer het volgende naar voren gebracht:
“Uw hof maakt er een zooitje van. Ik heb niemand gehoord en er zijn geen bewijsopdrachten geweest. Er is een motiveringsgebrek. Dit is reden om u voorwaardelijk te wraken. (…)
U vraagt mij hoe het hof het voorwaardelijke wrakingsverzoek moet begrijpen. Hierop antwoord ik dat de voorwaardelijkheid van het verzoek zit in het horen van [geïntimeerde] . Dat is van fundamenteel belang voor deze zaak. Als u mij niet toestaat getuigen te mogen horen dan wraak ik u. De wraking treedt pas in als deze voorwaarde niet wordt ingewilligd. Dit volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad.”
3. De wrakingskamer stelt vast dat de voorwaarde waaronder het ter zitting gedane wrakingsverzoek is ingesteld, nog niet is vervuld. Dit betekent dat dit voorwaardelijke wrakingsverzoek nog niet bij de wrakingskamer aanhangig is. Mocht de voorwaarde in vervulling gaan vóórdat in de hoofdzaak eindarrest wordt gewezen, dan zal in de hoofdzaak het geding moeten worden geschorst, en het wrakingsverzoek ter verdere behandeling naar de wrakingskamer moeten worden verwezen.
4. De door [verzoeker] op 21 januari 2021 aan het hof verzonden fax houdt onder meer in:
“De diverse partijdige uitlatingen, het geklungel ten aanzien van het procesrecht en het weigeren van een processtuk in dit stadium van de procedure leveren diverse feiten op van partijdigheid. Graag zie ik mijn wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk behandeld.”
5. Een door de griffier van de wrakingskamer op 22 januari 2021 aan verzoeker verzonden email houdt onder meer in:
“In deze procedure is sprake van verplichte procesvertegenwoordiging. Dit betekent dat het indienen van een wrakingsverzoek ook via uw advocaat dient te verlopen.
Ik stel u in de gelegenheid dit verzuim te herstellen.”
6. Een e-mail van verzoeker aan de griffier van de wrakingskamer van 23 januari 2021 houdt onder meer in:
“Na overleg met mijn advocaat mevrouw Van Buuren stel ik mij op het standpunt, dat de meest logische route is het wrakingsverzoek te behandelen, nu deze al tijdens de zitting is gedaan in december.
De aard van de wraking is echter wel gewijzigd, namelijk van voorwaardelijke wraking naar directe wraking.
Nu zoals gezegd wraking reeds is gedaan, zien mevrouw Van Buuren en ik niet in dat er sprake zou zijn van verzuim.
Ter onderbouwing verwijs ik naar de ingediende brieven.
Graag ontvang ik de uitnodiging van de wrakingskamer.”
7. De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek zoals ingediend op 21 januari 2021 andere gronden tot wraking bevat dan het verzoek gedaan op 22 december 2020. Het verzoek van 21 januari 2021 is niet ondertekend door een advocaat, terwijl het verzoek gedaan is in een zaak met verplichte procesvertegenwoordiging. Gelet op het bepaalde in artikel 4, tweede lid van het toepasselijke Wrakingsprotocol dient de wrakingskamer [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in dat verzoek.
8. Gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid onder a van het Wrakingsprotocol ziet de wrakingskamer geen reden om dit wrakingsverzoek verder mondeling te behandelen.

Beslissing

De wrakingskamer van het hof:
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn schriftelijke wrakingsverzoek van 21 januari 2021;
- verstaat dat het op de zitting van 22 december 2020 gedane voorwaardelijke wrakingsverzoek (nog) niet bij de wrakingskamer aanhangig is;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de advocaat van) [verzoeker] , (de advocaat van) [geïntimeerde] , en de raadsheren van wie wraking is verzocht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Th.W.H.E. Schmitz, W.M.G. Visser en J.W. Frieling, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.