In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam, waarbij de curator van De Gerechtsdeurwaarster B.V. een vordering heeft ingesteld tegen Ferenpar B.V. en Cugini B.V. De curator vorderde hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 10.000,--, gebaseerd op de faillissementspauliana, omdat een betaling van De Gerechtsdeurwaarster aan Cugini zou zijn gedaan met het doel om Cugini boven andere schuldeisers te begunstigen. De rechtbank heeft de vordering toegewezen op basis van onrechtmatige daad, maar de curator heeft in hoger beroep ook een beroep gedaan op artikel 47 van de Faillissementswet.
Het hof heeft vastgesteld dat de betaling aan Cugini feitelijk is verricht door een medewerker van Ferenpar in overleg met de bestuurder van Ferenpar, die ook zeggenschap had over De Gerechtsdeurwaarster. Dit overleg en de wetenschap van de bestuurder over de financiële problemen van De Gerechtsdeurwaarster, leidde tot de conclusie dat de betaling paulianeus was. Het hof heeft geoordeeld dat de curator recht had op restitutie van het betaalde bedrag, en dat Ferenpar naast Cugini hoofdelijk aansprakelijk was voor de onrechtmatige daad.
Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en veroordeelde Ferenpar c.s. in de kosten van het hoger beroep, die tot op heden zijn begroot op € 1.895,--. Het arrest is uitgesproken op 6 april 2021.