Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 24 maart 2021
[X] te [Z] , belanghebbende,
Procesverloop
Vaststaande feiten
Oordeel van de Rechtbank
wpd 2017-2018 4,96%”
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 146.000 per 1 januari 2018. De belanghebbende, huurder van de woning, stelde dat deze waarde te hoog was en dat de waarde € 128.000 zou moeten zijn. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. De belanghebbende betwistte ook dat de Heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken tijdig had overgelegd. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat de stukken tijdig waren overgelegd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de rol van de Heffingsambtenaar in het vaststellen van de WOZ-waarde en de noodzaak om alle relevante gegevens te overleggen in het kader van bezwaar en beroep.