ECLI:NL:GHDHA:2021:507

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
200.285.877/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot schadevergoeding door rechthebbende tegen bewindvoerder ter gelegenheid van verzoek om diens ontslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een rechthebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek tot schadevergoeding door de bewindvoerder, Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het gebied van de Gezondheids- en Welzijnszorg (CAV). De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. F.O. Ligeon-Merton, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2020 aangevochten, waarin CAV als bewindvoerder was ontslagen. De rechthebbende verzocht om een gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking en om schadevergoeding van CAV, maar het hof oordeelde dat het verzoek te vroeg was ingediend, aangezien er nog geen rekening en verantwoording was afgelegd door CAV. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de verzoeken van de rechthebbende niet eerder kon toewijzen, omdat de schadevergoeding pas kan worden vastgesteld na de rekening en verantwoording. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de klachten van de rechthebbende over de bewindvoering door CAV als niet meer relevant beschouwd voor de beoordeling van het ontslagverzoek. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.285.877/01
zaaknummer rechtbank : 8375565 GZ VERZ 20-1648
beschikking van de meervoudige kamer van 24 maart 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: rechthebbende,
advocaat mr. F.O. Ligeon-Merton te Rotterdam.
tegen
Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het gebied van de Gezondheids- en Welzijnszorg ,
gevestigd te Zoetermeer ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: CAV .
Als belanghebbende in deze zaak is opgeroepen:
- [naam] (hierna te noemen: de dochter van rechthebbende).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Rechthebbende is op 12 november 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van rechthebbende:
- een brief van 21 december 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde dag;
- een brief 15 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde dag;
van de zijde van CAV :
- een brief van 16 februari 2021, ingekomen op 17 februari 2021.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 februari 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam] (de dochter van rechthebbende).
CAV is met bericht van verhindering niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 23 juni 2015 heeft de kantonrechter te Rotterdam, over de goederen die rechthebbende (zullen) toebehoren bewind ingesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van CAV tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter per 1 september 2020 CAV ontslagen
als bewindvoerder over de goederen van rechthebbende en in haar plaats [naam] , voornoemd, benoemd. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
Rechthebbende verzoekt, bijgestaan door zijn huidige bewindvoerder, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, althans te wijzigen, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de klachten aangaande de bewindvoering door CAV gegrond worden verklaard, en voorts te bepalen dat CAV aan rechthebbende voldoet een bedrag van € 9.633,14 alsmede een bedrag van € 5.000,- inzake immateriële schadevergoeding, alsmede CAV te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten
5.1
Rechthebbende voert in hoger beroep – kort samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat CAV rechthebbende voldoende heeft geïnformeerd over het beloop van de schulden. Rechthebbende heeft CAV van meet af aan verzocht hem op de hoogte te houden aangaande zijn financiële situatie. CAV had rechthebbende gedocumenteerd moeten informeren over de grondslag/reden van wijzigingen in de schuldenlijst. Een schuldenoverzicht geeft daar onvoldoende inzicht in. Dit geldt temeer daar waar een schuld op enig moment volledig is betaald/afgelost.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding afgewezen. De volgende (materiële) schade-/kostenposten had de rechtbank moeten toewijzen:
- huurtoeslag;
- CJIB;
- Zilveren Kruis;
- CAK;
- Woonstad;
- diverse inhoudingen na september 2018.
Tot slot stelt rechthebbende dat hij onvoldoende is geïnformeerd door CAV aangaande zijn financiële situatie. CAV was niet of moeilijk bereikbaar en vaak werd niet gereageerd op verzoeken om informatie. Dat er drie besprekingen zijn geweest in bijzijn van begeleiding en dochter van rechthebbende in een periode van twee jaar, en bank- en schuldenoverzichten zijn gestuurd maakt dat niet anders. Indien rechthebbende volledig was geïnformeerd, zou het gehele traject sneller zijn afgerond. Nu het traject langer duurt zijn de kosten en schulden onnodig opgelopen. Ook heeft rechthebbende hierdoor onnodig veel stress en verdriet ervaren, waardoor hij schade, zowel materiële als immateriële, lijdt, aldus rechthebbende.
5.2
CAV verenigt zich met het oordeel van de rechtbank.
Oordeel hof
5.3
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van rechthebbende in hoger beroep stelt het hof het volgende voorop. Nu het hoger beroep er – in elk geval voor een groot deel – op is gericht om een vordering tot schadevergoeding tegen CAV geldend te maken, had – in zoverre – niet rechthebbende zelf maar de dochter van rechthebbende in haar hoedanigheid van bewindvoerder, het hoger beroep moeten instellen. Dit volgt uit HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525, r.o. 3.4.2). Het hof, geconfronteerd met het (in zoverre) ten onrechte door rechthebbende zelf ingestelde hoger beroep, diende vervolgens de bewindvoerder op te roepen om in de procedure te verschijnen en (in zoverre) de positie van de rechthebbende als formele procespartij over te nemen. Het hof heeft de dochter van rechthebbende wel opgeroepen, maar ter zitting is niet de vraag aan de orde geweest of zij de procedure van rechthebbende wilde overnemen. Om die reden ziet het hof geen grond om de dochter van rechthebbende in plaats van de rechthebbende als de formele procespartij aan te merken. Uit de opstelling van de dochter van rechthebbende is wel duidelijk geworden dat zij het hoger beroep volledig ondersteunt. In die omstandigheid ziet het hof, mede gelet op de omstandigheid dat daardoor de belangen van rechthebbende en CAV niet worden geraakt, grond om niet-ontvankelijkverklaring van rechthebbende achterwege te laten.
5.4
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 1:444 BW is een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Artikel 1:362 BW luidt:
“De kantonrechter kan op verzoek van de andere voogd of ambtshalve de schade vaststellen, die blijkens de rekening de minderjarige door slecht bewind van de voogd geleden heeft, en deze laatste tot vergoeding daarvan veroordelen”. Ingevolge artikel 1:445 lid 5 BW is dit artikel van overeenkomstige toepassing bij onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen.
5.5
Het hof stelt vast dat de kantonrechter het verzoek van rechthebbende tot wijziging van de bewindvoerder heeft gehonoreerd. Daarbij is aan CAV ontslag verleend als bewindvoerder. De kantonrechter heeft verder bepaald dat CAV vóór 1 november 2020 eindrekening en verantwoording dient af te leggen over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020 aan de nieuwe bewindvoerder ten overstaan van de kantonrechter. Uit de stukken en het besprokene ter zitting is gebleken dat CAV een voorstel tot rekening en verantwoording heeft opgesteld, waarmee door de dochter van rechthebbende niet is ingestemd, en dat in verband daarmee een mondelinge behandeling ten overstaan van de kantonrechter te Rotterdam is gelast.
5.6
Nu uit de wet voortvloeit dat de kantonrechter een eventuele schadevergoeding kan vaststellen naar aanleiding van “de rekening”, moet worden aangenomen dat de kantonrechter niet al eerder, in het kader van de behandeling van een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder, schadevergoeding kan toekennen. De beslissing van de kantonrechter om de verzochte schadevergoeding niet toe te wijzen, was dus terecht. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.7
De door rechthebbende aangevoerde klachten aangaande de bewindvoering door CAV zijn niet meer van belang voor de beoordeling van het ontslagverzoek, dat immers door de kantonrechter al is ingewilligd. Er is geen wettelijke bepaling waaruit volgt dat het hof deze als zelfstandige klachten kan behandelen. Ook hier geldt derhalve dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
5.8
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de in familierechtelijke procedures gebruikelijke compensatie van de proceskosten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af wat rechthebbende in hoger beroep meer of anders heeft verzocht;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.R. Salomons, J. van der Hoeven en H. Wielhouwer, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier en is op 24 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.