De beoordeling van het hoger beroep
1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd op grond van het oordeel dat hij een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw), dat hij bovenmatige schulden doet of laat ontstaan (artikel 350 lid 3 aanhef en onder d Fw), dat hij tracht zijn schuldeisers te benadelen (artikel 350 lid 3 aanhef en onder e Fw) en dat feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid Fw (artikel 350 lid 3 aanhef en onder f Fw).
2. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten onrechte tussentijds heeft beëindigd. De grieven van [appellant] hebben de strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen.
3. De bewindvoerder heeft – kort samengevat - verklaard dat [appellant] niet aan zijn verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en dat is gebleken van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen.
4. Ter zitting van het hof hebben [appellant] en de bewindvoerder hun standpunten toegelicht.
5. Het hof stelt voorop dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen.
Daartoe overweegt het hof het volgende.
Feiten en omstandigheden ten tijde van toelating tot de schuldsaneringsregeling
6. [appellant] heeft van 1 augustus 2016 tot 15 oktober 2020 een bankrekening bij de Knab bank op zijn naam gehad. [appellant] heeft het bestaan van deze rekening niet vermeld in het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en ook heeft hij dit niet gemeld tijdens de toelatingszitting bij de rechtbank. [appellant] heeft dit in hoger beroep niet weersproken. Tevens is, ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, door NN Insurance Eurasia een bedrag van € 2.940,- op de Knab rekening gestort. Dit bedrag heeft [appellant] besteed bij Holland Casino en aan een vliegreis naar Suriname. Ook dit is niet door [appellant] weersproken.
7. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hem van het niet melden van de Knab-rekening geen (ernstig) verwijt kan worden gemaakt. Hij verkeerde in de veronderstelling dat de rechtbank ten tijde van zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling alle benodigde informatie had ontvangen van zijn beschermingsbewindvoerder Robes Bewindvoering (hierna: Robes). Het hof volgt deze stelling niet. Uit de overgelegde stukken blijkt dat Robes geen melding kon maken van de Knab-rekening aangezien zij pas op 22 oktober 2020 en na eigen onderzoek hiervan op de hoogte is geraakt. Dat, zoals [appellant] heeft gesteld, hij bij de aanvang van het beschermingsbewind op 2 november 2016 heeft nagelaten Robes in kennis te stellen van de Knab rekening omdat hij op dat moment geen gebruik maakte van deze rekening, acht het hof niet aannemelijk geworden. [appellant] heeft ten tijde van de indiening van het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling immers gebruik gemaakt van de rekening voor het boeken van een vliegreis en het gokken bij Holland Casino.
8. Verder valt [appellant] een ernstig verwijt te maken dat hij de verzekeringsuitkering niet heeft gebruikt om af te lossen op zijn schulden. Hiermee heeft [appellant] zijn schuldeisers benadeeld en is hij niet ter goeder trouw ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden. De verklaring van [appellant], dat het zijn bedoeling was de vliegreis contant te betalen van zijn vakantiegeld, maakt dit niet anders. Daar komt nog bij dat [appellant] tijdens de toelatingszitting (onjuist) heeft verklaard dat hij de vliegreis contant daadwerkelijk had betaald met zijn vakantiegeld.
9. Het hof is van oordeel dat indien de bovengenoemde feiten en omstandigheden bekend waren geweest op het tijdstip van de indiening van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, deze reden zouden zijn geweest om het verzoek van [appellant] af te wijzen.
De uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen
10. [appellant] heeft verklaard dat hij lid is van een “closed club”, te weten het in Moskou gevestigde International Marketing Community INC, handelend onder de naam Evorich (hierna: de club). Voor deze club verkoopt hij naar zijn zeggen als tussenpersoon financieel educatiemateriaal aan derden. [appellant] heeft hiervoor gebruik gemaakt van de Knab rekening. Sinds de aanvangsdatum van de schuldsaneringsregeling tot het moment dat de rekening werd opgeheven heeft [appellant] een bedrag van in totaal € 19.665,24 op de Knab rekening ontvangen. [appellant] heeft nagelaten de bewindvoerder te informeren over de Knab rekening en heeft hij nagelaten de op de Knab rekening gestorte bedragen af te dragen aan de boedel.
11. De verklaring van [appellant] dat hij de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd omdat het op de Knab rekening gestorte geld alleen werd gebruikt voor de aanschaf van nieuwe educatiepakketten en dat hij de Knab rekening niet gebruikte voor zijn levensonderhoud, acht het hof niet geloofwaardig. De bewindvoerder heeft verklaard dat uit de bankafschriften blijkt dat [appellant] de rekening heeft gebruikt voor verscheidene privé-uitgaven bij onder andere Hema, Bol.com, NS, supermarkten en benzine stations. Ook heeft [appellant] met de Knab rekening een bedrag van € 4.205,50 besteed in een Holland Casino. [appellant] heeft dit alles niet weersproken. Dat de voor zijn activiteiten ontvangen bonus in Crypto-currency geen waarde vertegenwoordigt wordt verworpen. In antwoord op vragen van het hof heeft [appellant] geantwoord dat deze ‘currency’ aanspraak geeft op vermogen indien INC naar de beurs zou gaan.
12. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en afdrachtplicht.
13. Door [appellant] is in hoger beroep niet weersproken dat uit de bankafschriften is gebleken dat verscheidene personen geld op de Knab rekening hebben gestort met daarbij de omschrijving “lening”. De stelling van [appellant] dat het hier geen leningen betreffen, maar betalingen aan hem als zijnde tussenpersoon voor de aanschaf van educatiepakketten en een waterapparaat, is door [appellant] niet met stukken of anderszins onderbouwd en is dan ook niet aannemelijk geworden. De ter zitting van het hof voorgelezen verklaring van de naar zeggen van [appellant] verkoopster van het waterapparaat, maakt dit niet anders.
14. Indien het er al voor gehouden moet worden dat het op de Knab rekening gestorte geld inderdaad alleen bedoeld was voor de aanschaf van educatiepakketten voor derden, dan is mogelijk sprake van het ontstaan van nieuw schulden nu [appellant] met dat geld forse privé-uitgaven heeft gedaan, onder andere in een casino.
15. Gelet op het bovenstaande is het hof dan ook van oordeel dat [appellant] bovenmatige schulden heeft laten ontstaan.
Verlenging looptijd schuldsaneringsregeling
16. Het verzoek van [appellant] om de schuldsaneringsregeling niet tussentijds te beëindigen, maar de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen om hem zo in de gelegenheid te stellen de tekortkomingen in de nakoming van de uit de schuldsanerings-regeling verplichtingen te herstellen, wijst het hof af.
Het hof is van oordeel dat de eerder in dit arrest genoemde gedragingen van [appellant] zodanig ernstig zijn dat deze een duidelijke aanwijzing vormen dat bij [appellant] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt.
17. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden
bekrachtigd.