Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[verweerder 1] ,
[verweerder 2] ,
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft de Staat der Nederlanden hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in Den Haag, waarin de erven van een overleden persoon ontheffing werd verleend van een onverwachte belastingschuld. De erven, die de nalatenschap van hun vader hadden aanvaard, waren pas na de verdeling van de nalatenschap op de hoogte geraakt van een belastingschuld van € 27.222,00. De kantonrechter oordeelde dat de erven niet op de hoogte konden zijn van de tegoeden van hun vader op een Zwitserse bankrekening en dat zij niet tekortgeschoten waren in hun onderzoek naar de nalatenschap. De Staat voerde in hoger beroep aan dat de termijn voor het indienen van het verzoek om ontheffing eerder was aangevangen en dat de erven onvoldoende onderzoek hadden gedaan naar de bezittingen van hun vader. Het hof oordeelde echter dat de erven tijdig hun verzoek hadden ingediend en dat er geen aanwijzingen waren voor een belastingschuld voordat de Belastingdienst dit op 9 mei 2019 bekendmaakte. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en veroordeelde de Staat in de proceskosten van het hoger beroep.