ECLI:NL:GHDHA:2021:2933

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
200.291.405/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen rolbeslissing in faillissementszaak met betrekking tot ECP Finance B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] Holding B.V. tegen een rolbeslissing van de rechtbank Den Haag van 9 december 2020. De rolbeslissing betrof de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep. Bij exploot van 5 maart 2021 heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. De rechtbank had in haar rolbeslissing overwogen dat de door [appellante] aangezegde schorsing en hervatting geen effect sorteert, wat volgens [appellante] betekende dat het geding voor haar was geëindigd. Hierdoor stelde [appellante] dat de rolbeslissing voor haar gold als een eindvonnis, waartegen zij niet tegelijk met het eindvonnis in de hoofdzaak in hoger beroep kon gaan, omdat zij geen procespartij was.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep beoordeeld aan de hand van artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof oordeelde dat de rolbeslissing van 9 december 2020 geen vonnis was als bedoeld in artikel 337 lid 1 Rv en dat er geen andere bepalingen waren die een hoger beroep mogelijk maakten. Het hof verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2015, waarin werd geoordeeld dat een afwijzing van een vordering tot tussenkomst als een eindvonnis geldt. Het hof concludeerde dat de afwijzing van de incidentele vordering tot schorsing van het geding ook als een eindvonnis moet worden beschouwd.

Uiteindelijk heeft het hof [appellante] ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en de zaak verwezen naar de rol van 14 september 2021 voor het indienen van een memorie van grieven door [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.291.405/01
Zaak-/rolnummer rechtbank: C/09/520565 / HA ZA 16-1204

Arrest van 3 augustus 2021

inzake

[appellante] Holding B.V.,

gevestigd te Capelle aan den IJssel,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. C.J.R. van Binsbergen te Alphen aan den Rijn,
tegen
1.
mr. Roland Slotboomin zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van ECP Finance B.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de curator,
niet verschenen,
2.
Dynniq Nederland B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Dynniq,
advocaat: mr. P.C. Tennekes te Utrecht.

Het geding

Bij exploot van 5 maart 2021 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de rolbeslissing van de rechtbank Den Haag van 9 december 2020.
Bij rolbeslissing van 11 mei 2021 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep.
[appellante] heeft vervolgens een akte genomen waarop Dynniq bij antwoordakte heeft gereageerd.
Ten slotte is arrest bepaald.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

Ingevolge artikel 337 lid 1 Rv kan van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, hoger beroep worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen. Ingevolge artikel 337 lid 2 Rv kan van andere tussenvonnissen hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
De rolbeslissing van 9 december 2020 waartegen het onderhavige beroep is gericht, is geen vonnis als bedoeld in artikel 337 lid 1 Rv. Voorts is gesteld noch gebleken dat de rechter anders heeft bepaald als bedoeld in artikel 337 lid 2 Rv.
3. [appellante] heeft in haar akte aangevoerd dat met de rolbeslissing van 9 december 2020 een einde is gemaakt aan het geding voor zover het haar deelname daaraan betreft aangezien de rechtbank daarin heeft overwogen dat de door [appellante] aangezegde schorsing en hervatting geen effect sorteert. Het geding is hiermee voor [appellante] geëindigd zodat de rolbeslissing voor haar heeft te gelden als een eindvonnis. [appellante] kan hiertegen niet tegelijk met het eindvonnis in de hoofdzaak in hoger beroep gaan omdat zij tegen dat vonnis geen hoger beroep kan instellen aangezien zij daarbij geen procespartij is en hoger beroep alleen voor procespartijen openstaat. [appellante] heeft voor haar standpunt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:183, waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat door een uitdrukkelijk dictum waarin is geoordeeld dat een vordering tot tussenkomst op de voet van art. 3 Onteigeningswet wordt afgewezen, definitief wordt beslist dat de partij die tussenkomst verlangt, geen rechthebbende, mede-rechthebbende of derde-belanghebbende is als bedoeld in die bepaling en dat dat vonnis in zoverre een eindvonnis is.
4. Naar het oordeel van het hof slaagt het betoog van [appellante]. Hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 30 januari 2015 ten aanzien van de afwijzing van een incidentele vordering tot tussenkomst, heeft mutatis mutandis ook te gelden ten aanzien van de afwijzing van een incidentele vordering tot schorsing van het geding op grond van artikel 225 Rv. Ook een dergelijke afwijzing heeft tot gevolg dat definitief wordt beslist dat de partij die de grond tot schorsing inroept, geen procespartij wordt in de hoofdzaak zodat een dergelijke beslissing voor die partij heeft te gelden als een eindvonnis.
5. De slotsom is dat [appellante] ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- verklaart [appellante] ontvankelijk in haar hoger beroep;
- verwijst de zaak naar de rol van 14 september 2021 voor het indienen van een memorie van grieven door [appellante].
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, C.J. Verduyn en C.A. Joustra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2021 in aanwezigheid van de griffier.