[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942,
adres: [adres],
(hierna ook: [verdachte]).
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde nietig verklaard. Voorts is de verdachte van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken. Ter zake van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde is de verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 50.000,-, subsidiair 285 dagen hechtenis. Ten slotte is een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van dit gerechtshof van 9 november 2015 is het vonnis van de rechtbank waarvan beroep vernietigd en is de verdachte van het onder 1, tweede cumulatief, tweede variant, tenlastegelegde vrijgesproken en ten aanzien van het onder 1, eerste cumulatief, variant b, bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van het onder 1, eerste cumulatief, variant a en tweede cumulatief, eerste variant, en het onder 2 primair bewezenverklaarde is de verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 15.000,-, subsidiair 110 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als nader omschreven in het arrest.
Namens de verdachte is tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft – gelet op het arrest van 16 januari 2018 - dit cassatieberoep beperkt opgevat in die zin dat het niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1, tweede cumulatief, tweede variant, tenlastegelegde en het ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 1, eerste cumulatief, variant b, bewezenverklaarde en het arrest van dit gerechtshof van 9 november 2015 vernietigd, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en de zaak teruggewezen, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2018 de zaak aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft het onder 1, eerste cumulatief, variant a, en tweede cumulatief, eerste variant, en het onder 2 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 16 februari 1987 tot en met 5 maart 2009, te Maastricht en/of te Walem, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval (elders) in Nederland en/of te Plombieres, in elk geval (elders) in België en/of te Hamburg en/of Aken, in elk geval (elders) in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
negen, althans één of meer, schilderij(en) (geschilderd door Renoir en/of Troillebert en/of Breughel en/of Pissarro en/of Hobbema en/of Gonzales en/of Teniers en/of Van de Velde) (telkens) heeft/hebben verworven en/of overgedragen, althans voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat schilderij(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen schilderij(en) betrof.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 05 maart 2009, te Maastricht en/of te Walem, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval (elders) in Nederland en/of te Plombieres,in elk geval (elders) in België en/of te Hamburg en/of Aken, in elk geval (elders) in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(een) voorwerp(en), te weten negen, althans één of meer, schilderij(en) (geschilderd door Renoir en/of Troillebert en/of Breughel en/of Pissarro en/of Hobbema en/of Gonzales en/of Teniers en/of Van de Velde), heeft/hebben ontvangen van één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of deze/dit schilderij(en) heeft/hebben verkregen/verworven, terwijl ten aanzien van die/dat schilderij(en),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing werd verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat schilderij(en), of wie die/dat schilderij(en), voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die/dat schilderij(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van diefstal en/of oplichting en/of verduistering en/of valsheid in geschrift(en), althans in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf.
2.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 05 maart 2009,
te Roermond en/of te Maastricht en/of te Walem, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval (elders) in Nederland en/of te Plombieres, in elk geval (elders) in België en/of te Hamburg en/of Aken, in elk geval (elders) in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf,
om opzettelijk voordeel te trekken uit de opbrengst van (een) door misdrijf verkregen schilderijen één of meer, schilderij(en) (geschilderd door Renoir en/of Troillebert en/of Breughel en/of Pissarro en/of Hobbema en/of Gonzales en/of Teniers en/of Van de Velde), te weten door diefstal en/of oplichting en/of verduistering en/of valsheid in geschrift(en), althans door enig misdrijf de navolgende handeling(en) heeft/hebben verricht:
- het voeren van een of meerdere overleg(en)/bespreking(en) met [betrokkene 1] over het (te koop) aanbieden van deze/dit schilderij(en) aan de [erven] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer anderen en/of
- het voeren van overleg/besprekingen met [betrokkene 1] over het aanbieden van deze schilderijen aan [verzekeringsmaatschappij 1] en/of [verzekeringsmaatschappij 2] en/of een andere verzekeringsmaatschappij en/of aan [betrokkene 4] (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij) en/of een of meer anderen (ten behoeve van een beloning) en/of
- het maken en/of verstrekken van een of meerdere foto's van een of meer van deze schilderij(en) aan die [betrokkene 1] (om de authenticiteit vast te stellen) en/of
- het spreken met die [betrokkene 4] en/of die [betrokkene 1] over de beloning (van 10% van de waarde van de schilderijen) en/of
- een of meer schilderij(en) laten taxeren/bekijken door [betrokkene 4] en/of een expert/deskundige en/of aan een derde (ten behoeve van een verzekeringsmaatschappij), teneinde een geldbedrag /beloning aan te nemen /te ontvangen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op een of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 05 maart 2009,
te Roermond en/of te Maastricht en/of te Walem, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval (elders) in Nederland en/of te Plombieres, in elk geval (elders) in België en/of te Hamburg en/of te Aken, in elk geval (elders) in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf, om enig(e) geldbedrag(en) van de [erven] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3], althans van (een) of meerdere (rechts)pers(o)n(en), te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen,
- terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van die/dat geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die/dat geldbedrag(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van diefstal en/of oplichting en/of verduistering en/of valsheid in geschrift(en), althans in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader(s) de navolgende handeling(en) verricht:
- het voeren van een of meerdere overleg(en)/bespreking(en) met [betrokkene 1] over het (te koop) aanbieden van deze/dit schilderij(en) aan de [erven] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer anderen en/of
- het voeren van overleg/besprekingen met [betrokkene 1] over het aanbieden van deze schilderijen aan [verzekeringsmaatschappij 1] en/of [verzekeringsmaatschappij 2] en/of een andere verzekeringsmaatschappij en/of aan [betrokkene 4] (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij) en/of een of meer anderen (ten behoeve van een beloning) en/of
- het maken en/of verstrekken van een of meerdere foto's van een of meer van deze schilderij(en) aan die [betrokkene 1] (om de authenticiteit vast te stellen) en/of
- het spreken met die [betrokkene 4] en/of die [betrokkene 1] over de beloning (van 10% van de waarde van de schilderijen) en/of
- een of meer schilderij(en) laten taxeren/bekijken door [betrokkene 4] en/of een expert/deskundige en/of aan een derde (ten behoeve van een verzekeringsmaatschappij), teneinde een geldbedrag /beloning aan te nemen /te ontvangen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde witwassen zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van
€ 15.000,-, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2 subsidiair
Het hof is - met de rechtbank en de advocaat-generaal - van oordeel dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 2 subsidiair tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard, nu dit onderdeel van de tenlastelegging gelet op de feitsomschrijving innerlijk tegenstrijdig is.
De dagvaarding zal daarom voor wat betreft het onder 2 subsidiair tenlastegelegde nietig worden verklaard.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich – overeenkomstig het door haar overgelegde schriftelijk requisitoir – primair op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit witwassen, nu de verdachte – kort gezegd - schilderijen heeft verduisterd en deze vervolgens heeft verborgen en verhuld. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit opzetheling voor zover het betreft het schilderij van Trouillebert. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de nacht van 16 op 17 februari 1987 vond in de galerie van kunsthandelaar [kunsthandelaar] aan het Vrijthof te Maastricht een inbraak plaats, waarbij negen schilderijen werden weggenomen. [kunsthandelaar] is zelf bij deze in scène gezette diefstal betrokken geweest. Vervolgens zijn de negen schilderijen overgebracht naar de woning van [verdachte] en zijn vrouw in het naburige dorp Walem om de schilderijen daar, volgens afspraak, te verbranden. Eén van de schilderijen is door [kunsthandelaar] op diezelfde dag bij [verdachte] verbrand. De overige acht schilderijen hebben [verdachte] en zijn vrouw, in strijd met de gemaakte afspraak, niet verbrand, maar onder zich gehouden. De (voorgewende) diefstal werd indertijd niet opgehelderd. [kunsthandelaar] ontving enige tijd nadien een substantiële uitkering van de verzekeraar. [kunsthandelaar] overleed begin 2007. De feitelijke situatie ten aanzien van de schilderijen bleef in al die jaren onveranderd, deze bevonden zich nog immer in de woning van [verdachte].
Eind 2008 schakelde [verdachte] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in met de bedoeling hen contact te laten opnemen met de eigenaar van de schilderijen, de verzekeringsmaatschappij, om haar de schilderijen te geven en vindersloon te ontvangen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] benaderden vervolgens [betrokkene 1], een privédetective die destijds onderzoek had gedaan naar de (voorgewende) diefstal in de galerie van [kunsthandelaar], om hen hierin te begeleiden. [betrokkene 1] werd op de hoogte gebracht van het feit dat volgens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de schilderijen gestolen waren en dat de diefstal was verjaard. [betrokkene 1] heeft daarop de politie geïnformeerd en vervolgens op zijn beurt het bestaande contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het voorjaar van 2009 overgedragen aan een opsporingsambtenaar, die zich voordeed als vertegenwoordiger van de verzekeringsmaatschappij. Deze kwam in maart 2009 met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overeen dat hij samen met een deskundige de schilderijen in een hotel in Valkenburg zou bekijken ter verificatie van de authenticiteit. Na afloop van deze ontmoeting werden [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door de politie aangehouden en werden de acht resterende schilderijen in beslag genomen.
Uit misdrijf afkomstig c.q. door misdrijf verkregen?
Ter beantwoording van de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan dient onder meer vastgesteld te worden dat de betreffende schilderijen uit misdrijf afkomstig, dan wel door misdrijf verkregen zijn.
De Hoge Raad heeft onder andere in het arrest in de onderhavige zaak overwogen dat goederen of voorwerpen in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘door misdrijf verkregen’, als bedoeld in artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), respectievelijk ‘uit enig misdrijf afkomstig’, als bedoeld in artikel 420bis Sr, indien deze zijn verkregen door respectievelijk afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd
voorafgaandaan de in artikel 416 Sr respectievelijk artikel 420bis Sr genoemde
delictsgedragingen (vgl. met betrekking tot de artikelen 420bis en 420quater Sr HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046). De Hoge Raad heeft bij zijn zo-even genoemde arrest het eerdere arrest van dit hof vernietigd nu het oordeel van het hof dat in essentie telkens luidde dat de in de tenlastelegging genoemde schilderijen van misdrijf afkomstig waren – te weten uit het misdrijf van oplichting van de verzekeringsmaatschappij door [kunsthandelaar] – telkens blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De advocaat-generaal Aben heeft in zijn conclusie voor het arrest van de Hoge Raad deze situatie aldus kort samengevat (onder randnummer 24) en aldus verduidelijkt dat niet de schilderijen van misdrijf afkomstig waren, maar de ten onrechte door de galeriehouder opgestreken verzekeringspenningen, waarbij de advocaat-generaal de chronologische volgorde waarin de handelingen hadden plaatsgevonden in aanmerking heeft genomen.
Rest de vraag na terugwijzing met het oog op de keuze van de steller der tenlasteleggingen en met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad of de schilderijen uit enig (ander) misdrijf (dan oplichting) afkomstig waren.
Het hof stelt in dit verband allereerst zelf vast dat in het licht van de feiten en omstandigheden zoals hierboven weergegeven niet is gebleken dat
de schilderijenuit het gronddelict van oplichting of -kort gezegd- verzekeringsfraude zijn verkregen, nu het
de uitgekeerde verzekeringspenningenzijn geweest die uit oplichting afkomstig waren en deze fraude bovendien pas plaatsvond ná het ontvangen van de schilderijen door [verdachte]. Dit brengt tegelijkertijd met zich dat de aan de orde zijnde tenlastegelegde feiten in dít licht bezien niet tot een bewezenverklaring kunnen leiden.
De advocaat-generaal heeft zich ter zitting in hoger beroep bij haar schriftelijk requisitoir evenwel op het standpunt gesteld dat het misdrijf (het gronddelict), waar het tenlastegelegde ‘door misdrijf verkregen’ respectievelijk ‘uit enig misdrijf afkomstig’ op ziet, in het onderhavige geval ingevuld kan worden door het gronddelict verduistering, nu de verdachte de schilderijen – die niet aan hem toebehoorden - zich wederrechtelijk heeft toegeëigend omdat deze niet aan hem, maar eerst aan [kunsthandelaar] en later aan de verzekeringsmaatschappij toebehoorden. Dat maakt dat de schilderijen van een voorafgaand gepleegd misdrijf afkomstig zijn aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor de vraag of sprake is ‘van enig misdrijf’ dient te worden nagegaan of de bestanddelen van een misdrijf, in dit geval verduistering, zijn vervuld (vgl. HR 3 november 1959, NJ 1960/44). Ingevolge artikel 321 Sr dient daarvoor sprake te zijn van wederrechtelijke toeeigening, waarop het opzet van de verdachte gericht was.
Daargelaten de vraag of in het onderhavige geval sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening door de verdachte op enig moment, kan naar het oordeel van het hof op basis van het procesdossier niet zonder gerede twijfel worden vastgesteld dat de verdachte het opzet heeft gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van de schilderijen, ook niet in voorwaardelijke zin.
Hoewel het - vanuit maatschappelijk oogpunt - de verdachte valt te prijzen dat hij de waardevolle schilderijen niet heeft verbrand zoals de opdracht destijds aan hem van [kunsthandelaar] luidde (en daarmee voor ons land belangrijk nationaal cultureel erfgoed heeft weten te behouden), heeft anderzijds te gelden dat het gedurende zo lange tijd onder zich houden van de schilderijen in zijn eigen huis op zijn zachtst uitgedrukt geen schoonheidsprijs verdient. Sterker nog, door die houding laadt de verdachte in beginsel alle verdenkingen op zich dat hij geen goede intenties heeft gehad jegens de (inmiddels) rechtmatige eigenaar van de schilderijen, de verzekeringsmaatschappij. Met het enkele langdurige tijdsverloop echter, is in dit geval nog niet de opzettelijke wederrechtelijke toe-eigening van de schilderijen door de verdachte gegeven. Het hof acht hierbij met name van belang dat de feitelijke situatie ten aanzien van de schilderijen vanaf het moment dat zij door derden bij [verdachte] in huis zijn gebracht tot aan het moment waarop [verdachte] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in 2008 heeft benaderd, in essentie niet is gewijzigd door de verdachte. Er kan in dat opzicht naar ’s hofs oordeel gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet een moment worden aangewezen waarop de intentie van de verdachte ten aanzien van het rechtmatig onder zich houden van de schilderijen is gewijzigd en is overgegaan in de opzettelijke wederrechtelijke toe-eigening daarvan. Ook de advocaat-generaal heeft een dergelijk specifiek moment niet benoemd in haar requisitoir. Het hof is in dit opzicht voorts van oordeel dat ook de intentie tot het niet-verbranden van de schilderijen nog niet maakt dat de verdachte zich die schilderijen daarmee en op dat moment wederrechtelijk heeft toe-geëigend.
Het hof stelt voorts in evenbedoeld opzicht vast dat de handelingen die de verdachte vervolgens samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] inzette, uiteindelijk juist kenbaar waren gericht op het doen toekomen van de schilderijen aan de (inmiddels) rechtmatige eigenaar, te weten de (rechtsopvolgers van de) verzekeringsmaatschappij. Dit was naar eigen zeggen het doel van de verdachte en van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en deze bedoeling vormt voor het hof juist een contra-indicatie voor het aanwezig zijn van (voorwaardelijk) opzet op de wederrechtelijke toe-eigening van de schilderijen door de verdachte. De omstandigheid dat zij in ruil voor het overhandigen van de schilderijen een vindersloon beoogden, is bepaald niet chic onder de onderhavige omstandigheden, maar maakt dit niet anders.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de advocaat-generaal dat ten aanzien van het schilderij van Trouillebert sprake is van verduistering zijdens [kunsthandelaar] nu het schilderij in consignatie was gegeven aan [kunsthandelaar] en daarom niet aan [kunsthandelaar] in eigendom toebehoorde, overweegt het hof het volgende. Nog daargelaten de vraag of daadwerkelijk sprake is geweest van consignatie aan [kunsthandelaar] en ook aangenomen dat [kunsthandelaar] dat schilderij heeft verduisterd met zijn opdracht tot vernietiging daarvan door [verdachte], uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan niet onmiskenbaar worden opgemaakt dat [verdachte] daar op enig moment wetenschap van heeft gehad op het moment van het verwerven, voorhanden krijgen of overdragen van de schilderijen en daarmee evenmin dat hij “wist dat het door misdrijf verkregen” goederen betroffen, zodat dit standpunt reeds om die reden niet opgaat. Evenmin is naar het oordeel van het hof sprake van schuldheling nu uit het dossier niet volgt dat er bij [verdachte] op enig moment reden had moeten zijn te vermoeden dat [kunsthandelaar] de schilderijen niet rechtmatig onder zich had en zijdens [kunsthandelaar] sprake zou kunnen zijn van verduistering van de schilderijen.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de schilderijen uit verduistering door [kunsthandelaar] afkomstig waren, waar [verdachte] (of [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) wetenschap van had(den), of door verduistering door de verdachte zelf verkregen waren. Evenmin is het hof gebleken van enig ander gronddelict zodat de verdachte ten aanzien van de thans nog (inhoudelijk) aan de orde zijnde feiten onder 1 en 2 primair moet worden vrijgesproken.
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de na te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet:
- diverse kranten en knipsels
- diverse kopieën van krantenartikelen
- diverse krantenartikelen [kunsthandelaar]