In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 februari 2021 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep tussen [appellante] en Interbank N.V. De zaak betreft een geschil over de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep, waarbij Interbank aanvoert dat de vordering van [appellante] beneden de appelgrens van € 1.750 ligt. Interbank heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van € 500, omdat zij tekortgeschoten zou zijn in de nakoming van een kredietovereenkomst met Finata Bank N.V., een rechtsvoorganger van Interbank. In reconventie heeft [appellante] een bedrag van € 2.975,76 gevorderd, stellende dat dit bedrag onverschuldigd aan Interbank is betaald.
De kantonrechter heeft [appellante] veroordeeld tot betaling van € 500 en de reconventionele vordering afgewezen. [appellante] is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen, maar Interbank heeft als verweer aangevoerd dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat de vordering in reconventie niet tijdig was ingesteld volgens de regels van het procesrecht. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat het eerst moet beslissen over de ontvankelijkheid van [appellante] voordat het de grieven kan behandelen. Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verweer van Interbank en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling.
Het hof heeft ook kennisgenomen van een eiswijziging door Interbank, die thans betaling van € 12.500 vordert, wat een andere uitkomst in hoger beroep beoogt. De zaak wordt verder behandeld op 16 maart 2021, waarbij [appellante] ook kan reageren op de door Interbank overgelegde producties.