ECLI:NL:GHDHA:2021:2812

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
BK-20/00069
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bezwaar tegen een rentebeschikking en de bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Rechtbank Den Haag van 5 december 2019. De belanghebbende, [X] te [Z], had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Ontvanger van de Belastingdienst, die het bezwaar tegen een rentebeschikking van 24 juli 2017 ongegrond had verklaard. De Rechtbank had de Ontvanger veroordeeld tot het betalen van immateriële schadevergoeding en proceskosten aan de belanghebbende. Het Hof heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 22 januari 2021 gehouden, waarbij partijen aanwezig waren. Het Hof heeft vastgesteld dat de geschilpunten in hoger beroep nagenoeg gelijk zijn aan die in eerste aanleg. Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en dat de argumenten van de belanghebbende in hoger beroep niet voldoende zijn om tot een ander oordeel te komen. Het Hof heeft geen reden gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU te stellen. De uitspraak van de Rechtbank is bevestigd en het hoger beroep is ongegrond verklaard. De kostenveroordeling van de Ontvanger is niet gewijzigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00069

Uitspraak van 4 maart 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de ontvanger van de Belastingdienst/Landelijk Incasso Centrum/Intensieve Incasso, kantoor Amsterdam, de Ontvanger,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 december 2019, nr. SGR 19/1723.

Overwegingen

1. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Ontvanger van 7 februari 2019 op het bezwaar tegen een rentebeschikking van 24 juli 2017 ongegrond verklaard, de Ontvanger veroordeeld belanghebbende immateriële schade van € 500 te vergoeden en proceskosten van € 256 te betalen en de Ontvanger opgedragen belanghebbende het griffierecht van € 345 te vergoeden, met dien verstande dat die bedragen worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 weken na de openbaarmaking van de uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening.
2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 532 is geheven. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 22 januari 2021. Partijen zijn verschenen. Op de zitting zijn ook de door dezelfde gemachtigde ingestelde hoger beroepen behandeld in de 15 zaken met de BK-nummers 20/00067, 20/00013 t/m 20/00027, 20/00065, 20/00066, 20/00068, 20/00245, 20/00246, 20/00247 t/m 20/00252, 20/00253 en 20/00254, 20/00378 t/m 20/00381, 20/00382 t/m 20/00387, 20/00388 en 20/00389, 20/00390, 20/00391 en 20/00392. Wat in het ene hoger beroep door partijen is aangevoerd en ingebracht geldt, voor zover van toepassing, ook voor de andere hoger beroepen.
3. In hoger beroep zijn, zo wil het Hof begrijpen, (nagenoeg) dezelfde geschilpunten als bij de Rechtbank aan de orde. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4. Het Hof stelt voorop onvoldoende reden te zien de gemachtigde van belanghebbende in deze procedure te weigeren.
5. De beschikbare gegevens, in het licht van de relevante regelgeving, wijzen naar 's Hofs oordeel niet anders uit dan dat de Rechtbank met betrekking tot alle onderdelen van het geschil op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, niets aangevoerd, gelet ook op de in onderdeel "Beschouwing" van het verweerschrift in hoger beroep gegeven uiteenzetting, dat rechtvaardigt anders te oordelen of waaruit anderszins een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank. Al wat van de kant van belanghebbende is aangevoerd treft geen doel, daar de stellingen, zo al relevant en te volgen, niet blijk geven van een juiste rechtsopvatting dan wel feitelijke grondslag missen.
6. Het Hof ziet voor deze procedure geen reden het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen voor te leggen.
7. Het hoger beroep is ongegrond.
8. Het Hof ziet geen reden de Ontvanger en onvoldoende reden belanghebbende te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 4 maart 2021, met de nodige coronabeperkingen, in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kan zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaanbinnen zes wekenna de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad: www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Wanneer die personen geen gebruik willen maken van digitaal procederen, sturen zij het beroepschrift in cassatie aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2. Alleen bij procederen op papier: het cassatieberoepschrift moet ondertekend zijn;

3. Het cassatieberoepschrift moet ten minste vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. De indiener zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.