ECLI:NL:GHDHA:2021:280

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
200.283.565/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens gewichtige redenen en vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een bewindvoerder. De rechthebbende, geboren in 1987, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, waarin het verzoek om ontslag van de bewindvoerder was afgewezen. De rechthebbende stelde dat de bewindvoerder niet adequaat had gehandeld, waardoor hij gedurende tien maanden van zijn spaargeld moest leven. Dit was volgens de rechthebbende onacceptabel, gezien zijn verstandelijke beperking en de noodzaak van een persoonlijke aanpak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2021 werd duidelijk dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen de rechthebbende en de bewindvoerder. De bewindvoerder had nagelaten om tijdig actie te ondernemen tegen de stopzetting van de uitkering van de rechthebbende door het UWV, wat leidde tot financiële problemen voor de rechthebbende. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder tekort was geschoten in zijn verplichtingen en dat er gewichtige redenen waren voor ontslag.

Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en de bewindvoerder met ingang van 1 april 2021 ontslagen. Tevens is een nieuwe bewindvoerder benoemd, die zich bereid had verklaard om het bewind over te nemen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een opdracht gegeven aan de griffier om de beschikking te registreren in het Centraal Curatele- en Bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.283.565/01
zaaknummer rechtbank : 8278308 EJ VERZ 20-80225
registernummer : BM 4095
beschikking van de meervoudige kamer van 17 februari 2021 (bij vervroeging)
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. C.P. Visser te Utrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[X] B.V. h.o.d.n. [naam onderneming] ,
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
[informant] h.o.d.n. [naam onderneming] ,
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: de beoogde bewindvoerder.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, van 23 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 21 september 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof is voorts op 26 januari 2021 een brief van de zijde van de rechthebbende met bijlagen van diezelfde datum ingekomen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [naam] .
De beoogde bewindvoerder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de rechthebbende heeft het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1987 .
3.2
Bij beschikking van 27 mei 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld omdat de rechthebbende als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, met benoeming van [naam bedrijf] te [plaats] tot bewindvoerder.
3.3
Bij beschikking van 11 augustus 2015 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, [naam bedrijf] als bewindvoerder ontslagen en [X] B.V. h.o.d.n. [naam onderneming] benoemd tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende om de bewindvoerder te ontslaan en de beoogde bewindvoerder te benoemen tot nieuwe bewindvoerder, afgewezen.
4.2
De rechthebbende verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover nodig onder aanvulling van gronden, de bewindvoerder alsnog te ontslaan en de beoogde bewindvoerder te benoemen tot bewindvoerder.
4.3
De bewindvoerder verzoekt (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechthebbende stelt in zijn beroepschrift dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist dat zich geen gewichtige redenen voordoen voor ontslag van de bewindvoerder als bedoeld in artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij voert aan dat sprake is van een verstoorde vertrouwensrelatie met de bewindvoerder. Niet alleen is zijn inschrijving op een wachtlijst voor een sociale huurwoning door toedoen van de bewindvoerder niet verlengd, maar ook is zijn uitkering bij het UWV door de schuld van de bewindvoerder stopgezet. De bewindvoerder heeft de rechthebbende er niet van op de hoogte gebracht dat zijn uitkering zou worden stopgezet en heeft evenmin actie ondernomen tegen voornoemd besluit van het UWV. Daarmee is de bewindvoerder tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, aldus de rechthebbende. Voorts voert de rechthebbende aan dat hij verstandelijk beperkt is en dat hij onder bewind is gesteld om niet (zelfstandig) te hoeven beslissen over zijn vermogen. Het is dan ook onzorgvuldig geweest van de bewindvoerder om aan de rechthebbende zelf toestemming te vragen voor het gebruik van zijn spaargeld voor het voldoen van zijn vaste lasten, in plaats van aan zijn moeder of de wijkbegeleider. Verder voert de rechthebbende aan dat de bewindvoerder de gegevens niet op orde heeft. Ook is al meerdere malen gewisseld van zaaksbehandelaar. Volgens de rechthebbende ontbreekt een persoonlijke aanpak.
5.2
De bewindvoerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de rechthebbende zijn uitkering lange tijd niet heeft ontvangen omdat hij meerdere malen niet op de geplande afspraken bij het UWV is verschenen, hetgeen herhaaldelijk is teruggekoppeld aan de rechthebbende en zijn begeleider. Het inkomen van de rechthebbende kon slechts worden hersteld door in persoon bij het UWV te verschijnen en er is dan ook geen sprake van tekortschieten door de bewindvoerder. In het verleden hebben zich nimmer problemen voorgedaan in de communicatie met de rechthebbende. Een overstap naar een andere bewindvoerder is niet noodzakelijk en het is mogelijk om de rechthebbende in de toekomst meer persoonlijk contact te bieden indien hij daar behoefte aan heeft, aldus de bewindvoerder.
5.3
Het hof stelt voorop dat de noodzaak van de onderbewindstelling niet in geschil is en dat slechts ter beoordeling aan het hof voorligt of de huidige bewindvoerder moet worden ontslagen. Op grond van artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 BW kan de bewindvoerder door de kantonrechter ontslag worden verleend met ingang van een door deze te bepalen dag, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
5.4
Het hof is van oordeel dat er sprake is van gewichtige redenen voor ontslag van de bewindvoerder als bedoeld in artikel 1:448 lid 2 BW en legt dat als volgt uit. Gebleken is dat zich een vertrouwensbreuk heeft voorgedaan tussen de bewindvoerder en de rechthebbende, welke breuk onder meer het gevolg is van het handelen van de bewindvoerder na het voornemen en vervolgens het besluit van het UWV om de uitkering van de rechthebbende stop te zetten. Hoewel de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep heeft betwist dat zij onvoldoende actie heeft ondernomen tegen voornoemd (voornemen tot dit) besluit, heeft de bewindvoerder naar het oordeel van het hof wel degelijk steken laten vallen. Zo is de beschikking van het UWV met het besluit tot stopzetting van de uitkering niet boven water gekomen en is nog altijd niet duidelijk wat er met deze beschikking is gebeurd terwijl die door de bewindvoerder moet zijn ontvangen. Ook ter zitting is de bewindvoerder er desgevraagd niet in geslaagd om hieromtrent een sluitende verklaring te geven. Wel heeft de bewindvoerder verklaard dat de beschikking van het UWV noch naar de rechthebbende noch naar zijn begeleider is doorgestuurd. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat door de bewindvoerder geen adequate actie is ondernomen om het besluit van het UWV ongedaan te maken en de uitkering van de rechthebbende te herstellen. De bewindvoerder had niet mogen volstaan met het slechts op de hoogte stellen van de rechthebbende en zijn begeleider dat de uitkering zou worden stopgezet en de mededeling dat hij zich moest melden bij het UWV, nu het tot de taak van de bewindvoerder behoort om toe te zien op het naar behoren en tijdig ontvangen van eventuele uitkeringen. Daarbij komt dat de rechthebbende verstandelijk beperkt is en in die tijd dakloos was zodat van hem niet al te veel verwacht mocht worden. De bewindvoerder had in deze kwestie voortvarender kunnen en moeten handelen, bijvoorbeeld door bezwaar te (laten) maken tegen de beschikking van het UWV. Het hof neemt hierbij eveneens in aanmerking dat de bewindvoerder het spaargeld van de rechthebbende heeft aangewend om zijn vaste lasten te voldoen in de tussenliggende periode terwijl dit geld daar niet voor bedoeld was. Pas na tien maanden en op initiatief van de begeleider van de rechthebbende is het gelukt de uitkering over die maanden bij het UWV terug te krijgen via een gesprek met het UWV.
5.5
Op grond van het voorgaande was er naar het oordeel van het hof niet alleen subjectief, maar ook objectief bezien aanleiding voor de rechthebbende om het vertrouwen in de bewindvoerder te verliezen. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat zij graag met de rechthebbende om de tafel gaat zitten om te kijken hoe de bewindvoerder in de toekomst een meer persoonlijke aanpak kan bieden. Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder hiertoe al veel eerder stappen had kunnen zetten, gelet op de, bij de bewindvoerder bekende, verstandelijke beperking van de rechthebbende. Het hof ziet in het ontbreken van de vereiste vertrouwensrelatie, de aantoonbare redenen daarvoor en de uitdrukkelijke en gemotiveerde wens van de rechthebbende om van bewindvoerder te wisselen, dan ook een gewichtige reden om tot ontslag van de bewindvoerder over te gaan. Het hof zal de bewindvoerder ontslaan en overeenkomstig de voorkeur van de rechthebbende de beoogde bewindvoerder, die zich bereid heeft verklaard het bewind op zich te nemen en tegen wiens benoeming voor het overige niet van bezwaren is gebleken, als opvolgend bewindvoerder benoemen. Teneinde een goede overdracht te borgen, verleent het hof ontslag aan de bewindvoerder met ingang van 1 april 2021.
5.6
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Den Haag in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en Bewindregister.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, van 23 juni 2020 en opnieuw beschikkende:
ontslaat met ingang van 1 april 2021 [X] B.V. h.o.d.n. [naam onderneming] , gevestigd te [plaats] , als bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ;
benoemt met ingang van 1 april 2021 [informant] h.o.d.n. [naam onderneming] , gevestigd te [plaats] , tot opvolgend bewindvoerder over de bij beschikking van 27 mei 2014 van de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, onder bewind gestelde goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat de ontslagen bewindvoerder eindrekening en verantwoording dient af te leggen aan de opvolgend bewindvoerder en de rechthebbende ten overstaan van de kantonrechter;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
draagt de griffier op om op de voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Den Haag, sector kanton, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en Bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A. Zonneveld en G.D. Hoekstra, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier en is op 17 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.