ECLI:NL:GHDHA:2021:2651
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding ex artikel 530 WvSv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 december 2019, waarin een verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De verzoeker had een schadevergoeding van € 2.979,63 gevraagd voor kosten van rechtsbijstand en € 280,- tot € 550,- voor kosten van het opstellen van het verzoekschrift. De rechtbank had het verzoek afgewezen, waarna de verzoeker op 7 januari 2020 hoger beroep instelde. Het Gerechtshof Den Haag heeft het hoger beroep op 22 januari 2021 behandeld, waarbij de advocaat van de verzoeker en de advocaat-generaal mr. W. Bos aanwezig waren. De verzoeker zelf was niet verschenen.
Het hof overweegt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geseponeerd wegens gewijzigde omstandigheden, wat in beginsel recht geeft op vergoeding van gemaakte kosten voor rechtsbijstand, mits er gronden van billijkheid aanwezig zijn. Het hof stelt vast dat de beoordeling van de vraag of er recht op schadevergoeding bestaat, afhankelijk is van het billijkheidsoordeel. Dit houdt in dat de rechter moet beoordelen of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de verdenking niet voor rekening van de verzoeker komen, maar door de Staat worden gedragen.
Het hof concludeert dat er in deze zaak geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding. De verzoeker was verdacht van mishandeling van zijn partner, maar het sepot was niet ingegeven door zijn geestelijke gezondheidstoestand. Het hof wijst het hoger beroep af en bevestigt de beslissing van de rechtbank, dat de kosten van rechtsbijstand voor rekening van de verzoeker blijven. De beschikking is op 5 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.