ECLI:NL:GHDHA:2021:2563

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
200.292.312/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep werknemer tegen werkgever na minnelijke regeling bij kantonrechter

In deze zaak heeft een werknemer tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter een minnelijke regeling getroffen met zijn werkgever, Fair Play Centers B.V. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden en een beëindigingsvergoeding van € 2.000,- bruto aan de werknemer toegekend. De werknemer wenst echter in hoger beroep terug te komen op deze afspraken. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 14 december 2021 geoordeeld dat de werknemer niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof overweegt dat de werknemer gebonden is aan de gemaakte afspraken, aangezien deze zijn vastgelegd in een verzoek aan de kantonrechter. De werknemer had tijdens de mondelinge behandeling bijgestaan door een advocaat, maar voelde zich overvallen en had niet gerealiseerd dat de kantonrechter niet meer tot een inhoudelijk oordeel zou komen. Het hof concludeert dat er geen bedenktermijn van toepassing is, omdat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd door een schriftelijke overeenkomst, maar door de kantonrechter. De werknemer wordt als in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.292.312/01
Rekestnummer rechtbank : 8856563 HA VERZ 20-119
beschikking van 14 december 2021
inzake
[de werknemer],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de werknemer],
advocaat: aanvankelijk mr. J.P.W. van Bohemen te Alphen aan den Rijn (heeft zich onttrokken),
tegen
Fair Play Centers B.V.,
gevestigd te Kerkrade,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Fair Play,
advocaat: mr. S.G.J. Habets te Kerkrade.

1.Waar de zaak over gaat

[de werknemer] heeft tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter een minnelijke regeling getroffen met Fair Play. De kantonrechter heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden en aan [de werknemer] ten laste van Fair Play de tussen partijen overeengekomen beëindigingsvergoeding toegekend. De vraag is of [de werknemer] in hoger beroep kan terugkomen van de gemaakte afspraken.

2.Procesverloop

2.1
[de werknemer] is bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
12 maart 2021, onder aanvoering van drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht (hierna: de kantonrechter) op 14 december 2020 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven.
2.2
Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en:
primair: de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal herstellen, Fair Play zal veroordelen om aan [de werknemer] te voldoen al hetgeen aan hem zou zijn toegekomen als de arbeidsovereenkomst niet ontbonden zou zijn, te verrekenen met de door [de werknemer] ontvangen beëindigingsvergoeding, en om [de werknemer] toe te laten tot zijn eigen werkzaamheden op straffe van verbeurte van een dwangsom, dan wel te herplaatsen in een ander filiaal, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom, en:
subsidiair: Fair Play zal veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 2.875,15 bruto, te verrekenen met de door [de werknemer] ontvangen beëindigingsvergoeding,
een en ander zowel primair als subsidiair met veroordeling van Fair Play in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3
Op 21 juni 2021 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met producties van Fair Play ingekomen, ertoe strekkende de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen met veroordeling van [de werknemer] in de proceskosten, inclusief nakosten.
2.4
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Bij die gelegenheid is [de werknemer] niet verschenen. Het hof heeft zich ervan vergewist dat [de werknemer] behoorlijk is opgeroepen. Mr. Van Bohemen heeft het hof bevestigd dat hij de aan hem gestuurde oproepingsbrief van het hof van 3 augustus 2021 voor de mondelinge behandeling van 14 oktober 2021 heeft doorgestuurd naar [de werknemer], en wel op 9 augustus 2021 zowel per post als per aangetekende e-mail. Namens Fair Play zijn verschenen [naam 1] en
[naam 2], bijgestaan door mr. Habets voornoemd. Namens Fair Play heeft mr. Habets het woord gevoerd en vragen van het hof beantwoord.
2.5
Vervolgens is uitspraak bepaald.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met een enkel ander feit dat als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist is komen vast te staan, het volgende.
3.1
[de werknemer], geboren op [geboortedatum] 1986, is op 16 oktober 2017 bij Fair Play in dienst getreden in de functie van [functienaam].
3.2
Het salaris van [de werknemer] bedroeg laatstelijk € 2.024,39 bruto per maand exclusief nachttoeslag, vakantiebijslag en overige emolumenten.
3.3
[de werknemer] is op 25 september 2020 geschorst met behoud van loon wegens grensoverschrijdend gedrag.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
Fair Play heeft in eerste aanleg verzocht om de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] te ontbinden. [de werknemer] heeft daartegen aanvankelijk gemotiveerd verweer gevoerd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter zijn partijen een minnelijke regeling overeengekomen.
4.2
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2021 ontbonden en Fair Play veroordeeld tot betaling aan [de werknemer] van de overeengekomen beëindigingsvergoeding van € 2.000,- bruto. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, is gebleken dat de tussen partijen bestaande arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord terwijl herplaatsing van [de werknemer] niet meer mogelijk is. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [de werknemer] met zijn grieven op.

5.Beoordeling

5.1
Naar aanleiding van het desbetreffende verweer van Fair Play stelt het hof vast dat het hoger beroep tijdig is ingesteld.
5.2
In hoger beroep heeft [de werknemer] gesteld dat hij zich daags na de mondelinge behandeling bij de kantonrechter heeft gerealiseerd dat hij geen einde aan zijn dienstverband wenst en dat hij zich niet kan vinden in het oordeel van de kantonrechter dat de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig en duurzaam is verstoord. [de werknemer] betreurt de regeling die hij met Fair Play heeft getroffen. Weliswaar werd [de werknemer] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg bijgestaan door een advocaat, hij heeft zich toch overvallen gevoeld en zich onvoldoende gerealiseerd dat de kantonrechter niet meer zou toekomen aan een inhoudelijk oordeel. Gelet op de bedenktermijn van twee weken die geldt bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst, meent [de werknemer] dat hij middels het hoger beroep van de gemaakte afspraken moet kunnen terugkomen. Van een gerechtelijke erkenning is geen sprake geweest en een andersluidende opvatting zou volgens [de werknemer] in strijd zijn met de bedoeling van de wetgever om met artikel 7:670b BW het mogelijk te maken om een onder druk of in emotionele toestand gesloten overeenkomst ongedaan te maken. [de werknemer] heeft met grief 1 betwist dat de arbeidsverhouding tussen partijen duurzaam is verstoord en betoogd dat hij kan terugkeren in zijn eigen functie. Zo nodig zou herplaatsing in een functie in een ander filiaal van Fair Play volgens [de werknemer] ook mogelijk zijn, zo volgt uit grief 2. Ten slotte maakt [de werknemer] met grief 3 aanspraak op toekenning van een transitievergoeding van € 2.875,15 bruto voor het geval dat het hof zal oordelen dat de arbeidsverhouding tussen partijen duurzaam is verstoord. Fair Play heeft de grieven bestreden.
5.3
Beoordeeld dient te worden of [de werknemer] ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep in het licht van de tussen partijen gemaakte afspraken gelet op het desbetreffende verweer van Fair Play.
5.4
Het hof stelt voorop dat partijen in deze zaak niet ter terechtzitting een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarna de lopende procedure op hun verzoek is doorgehaald, maar dat zij eenparig aan de kantonrechter hebben verzocht om een beschikking te geven met een bepaalde inhoud, waarbij onbestreden is dat zij daarmee een eind aan de procedure hebben willen maken. De situatie zoals geregeld in artikel 7:670b BW doet zich hier dus niet voor. Het hof overweegt ten overvloede dat tussen partijen niet ter discussie staat dat in dit geval geen bedenktermijn in de zin van artikel 7:670b lid BW heeft gegolden aangezien de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door middel van een schriftelijke overeenkomst maar is ontbonden door de kantonrechter.
5.5
[de werknemer] is in beginsel gebonden aan de door hem met Fair Play gemaakte afspraken. Die afspraken houden blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter onder meer in dat hij ermee heeft ingestemd om samen met Fair Play aan de kantonrechter te verzoeken om de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2021 te ontbinden op de g-grond, dat Fair Play hem een beëindigingsvergoeding van € 2.000,- bruto zou betalen en dat partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend.
5.6
Fair Play heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat zij duidelijk heeft kenbaar gemaakt alleen bereid te zijn om deze afspraken met [de werknemer] te maken wanneer het dossier daarmee definitief gesloten kon worden. Van de juistheid hiervan wordt daarom uitgegaan. Dit betekent dat partijen er op voorhand in hebben berust dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zou ontbinden per 1 februari 2021 met toekenning aan [de werknemer] ten laste van Fair Play van de overeengekomen vergoeding. Het hof verwijst voor zover nodig naar het bepaalde in artikel 358 lid 1 en (voor het hoger beroep van een vonnis) artikel 334 Rv. Hierbij verdient nog opmerking dat [de werknemer] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg voorzien was van de bijstand van een advocaat.
5.7
Gezien het vorenstaande zal [de werknemer] niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep. Dat betekent dat het hof niet meer toekomt aan een inhoudelijk oordeel over het oorspronkelijke ontbindingsverzoek van Fair Play. De grieven 1 tot en met 3 van [de werknemer] kunnen daarom verder onbesproken blijven.
Slotsom
5.8
[de werknemer] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep. [de werknemer] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van de procedure in hoger beroep, inclusief nakosten.

6.Beslissing

Het hof:
- verklaart [de werknemer] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht, van 14 december 2020;
- veroordeelt [de werknemer] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Fair Play tot op heden begroot op € 772,- aan verschotten en € 2.228,- aan salaris advocaat, en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze beschikking plaatsvindt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Verbeek, R.J.F. Thiessen en J.M.T. van der Hoeven-Oud en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.