Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Gemeente Rotterdam,
2.Interaction Next B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
3.Feitelijke achtergrond
Alle in artikel 2.86 Aw opgenomen uitsluitingsgronden en de in het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (Bijlage 2) aangekruiste facultatieve uitsluitingsgronden als opgenomen in artikel 2.87 Aw zijn van toepassing. Ten aanzien van de van toepassing zijnde uitsluitingsgrond “ernstige fout” dienen Inschrijvers er rekening mee te houden dat de Aanbestedende Dienst zich het recht voorbehoudt zowel tijdens deze aanbestedingsprocedure als tijdens de looptijd van de opdracht Inschrijver(s) te screenen indien er op grond van enig signaal dat de Aanbestedende Dienst bereikt, op welke wijze dan ook, een vermoeden rijst dat er sprake is van een ernstige fout. In Bijlage 1 is het begrip ernstige beroepsfout door de Aanbestedende Dienst nader ingevuld en is mede opgenomen onder welke voorwaarden deze uitsluitingsgrond wordt toegepast (proportionaliteitstoets) en onder welke voorwaarden de Aanbestedende Dienst gerechtigd is een reeds tot stand gekomen Overeenkomst te wijzigen, op te schorten of te ontbinden. Als bewijs dat een Inschrijver niet in één van de genoemde omstandigheden verkeert dient hij het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (Bijlage 2) in te vullen.”
De overeenkomst inclusief Bijlagen, die de Aanbestedende Dienst en de Inschrijver(s), aan wie de overeenkomst definitief wordt gegund sluiten en waarvan een concept is toegevoegd alsBijlage 6.”
Ter verduidelijking van het begrip “ernstige fout in de uitoefening van het beroep” zoals bedoeld in het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (Bijlage 2) en paragraaf 5.2. deelt de Gemeente mee dat hieronder wordt verstaan: Kwade opzet of nalatigheid van een zekere ernst met betrekking tot het:
(…)
- Heeft de ondernemer zich schuldig gemaakt aan ernstige beroepsfouten zoals bedoeld in artikel 2.87?
- Zo ja, heeft de ondernemer zelfreinigende maatregelen genomen?
- Heeft de ondernemer met andere ondernemers overeenkomsten gesloten die gericht zijn op vervalsing van de mededinging?
- Valse verklaring: kan de ondernemer bevestigen dat:
hij zich niet in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van de informatie die nodig is om te controleren of er geen gronden voor uitsluiting zijn dan wel of aan de selectiecriteria wordt voldaan,
hij dergelijke informatie niet heeft achtergehouden.
4.Vorderingen en beslissing in eerste aanleg
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Xafax(ECLI:NL:HR:2016:2638) geoordeeld dat het stelsel van de Aw en Richtlijn 89/665/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/66/EG, erop neerkomt dat inschrijvers en andere belanghebbenden tegen een gunningsbeslissing in rechte moeten opkomen voordat de overeenkomst is gesloten. Daartoe moet de aanbestedende dienst hen op grond van artikel 2.127 Aw gedurende een opschortende termijn van tenminste 20 dagen in staat stellen. Niet-inachtneming van die termijn door de aanbestedende dienst leidt tot vernietigbaarheid van de overeenkomst. Is die termijn verstreken, of is een verzoek om een onmiddellijke voorziening met betrekking tot de gunningsbeslissing gedaan en heeft de voorzieningenrechter daarop in eerste aanleg afwijzend beslist, dan is de nadien tot stand gekomen overeenkomst wegens strijd met de aanbestedingsregels slechts aantastbaar op de gronden genoemd in artikel 4.15 lid 1 Aw en in andere gevallen (op een andere grond dus dan strijd met de aanbestedingsregels) slechts in geval van wilsgebreken of nietigheid of vernietigbaarheid ingevolge artikel 3:40 BW.
Xafax-arrest.
voor deze procedure vanuit [gaat] dat SmartDocuments op dit punt haar rechten niet heeft verwerkt” (memorie van antwoord, 19). Wat de Gemeente daarmee precies bedoelt is het hof niet duidelijk, mede gezien het feit dat zij in de memorie van antwoord wel aanvoert dat SmartDocuments de overeenkomst met Interaction nog slechts kan aantasten op een van de gronden genoemd in het
Xafax-arrest (memorie van antwoord, 85). Verder stelt het hof vast dat SmartDocuments zich niet op deze instemming van de Gemeente heeft beroepen, en SmartDocuments zelf dus kennelijk niet van mening is dat deze instemming betekent dat de Gemeente het
Xafax-arrest niet aan haar kan tegenwerpen. Afgezien daarvan geldt dat de regel uit het
Xafax-arrest niet alleen strekt tot bescherming van de belangen van de aanbestedende dienst, maar ook tot die van de opdrachtnemer met wie een overeenkomst is gesloten (vgl. rechtsoverwegingen 3.7.2 en 3.7.3 van het arrest). Interaction kan dus ook een beroep doen op de regel uit
Xafax-arrest (en doet dat ook in deze procedure). Zij wordt daarin niet beperkt door een mogelijke toezegging van de Gemeente aan SmartDocuments dat de Gemeente het
Xafax-arrest niet aan SmartDocuments zal tegenwerpen. Het hof houdt dus vast aan het uitgangspunt dat de overeenkomst tussen de Gemeente en Interaction alleen nog kan worden aangetast op een van de gronden genoemd in het
Xafax-arrest.
Xafax-arrest is uitgezet in het onderhavige geval niet van toepassing, omdat de voorzieningenrechter niet afwijzend maar toewijzend heeft beslist. Deze stelling miskent dat de toepasselijkheid van de regel uit het
Xafax-arrest in dit geval niet berust op het toe- of afwijzende karakter van het bestreden vonnis, dat betrekking heeft op voornemen tot gunning aan SmartDocuments, maar op het feit dat SmartDocuments niet binnen de daarvoor geldende termijn is opgekomen tegen het (tweede) voornemen van de Gemeente om de Opdracht aan Interaction te gunnen, dat de Gemeente bij brief van 9 juni 2020 aan SmartDocuments heeft medegedeeld, en dat na ommekomst van die termijn daadwerkelijk een overeenkomst is gesloten.
Xafax-arrest. SmartDocuments heeft geen beroep gedaan op een van de gronden genoemd in artikel 4.15 lid 1 Aw. Zij heeft nog wel gesteld dat de overeenkomst vernietigbaar is wegens dwaling (artikel 6:228 lid 1 BW) en/of bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW). De overeenkomst tussen de Gemeente en Interaction kan echter niet op vordering van SmartDocuments wegens dwaling of bedrog worden vernietigd. Vernietiging van een overeenkomst vanwege een wilsgebrek kan alleen worden gevorderd door een partij bij die overeenkomst. Het is immers aan partijen om te bepalen of hun wil op onzuivere wijze is gevormd en of zij de overeenkomst op die grond willen aantasten.
Vossloh-arrest van het Hof van Justitie (arrest van 24 oktober 2018, ECLI:EU:C:2018:855). Daarin is volgens SmartDocuments uitgemaakt dat als een onder een toepasselijke uitsluitingsgrond vallende gedraging vastgesteld of gesanctioneerd is door een bevoegde autoriteit in het kader van een door het Unierecht of nationale recht geregelde procedure, de ‘terugkijktermijn’ aanvangt op het moment van de kwalificatie door die autoriteit. Gerekend vanaf 11 juli 2018 vallen de onrechtmatige gedragingen van Interaction die zijn vastgesteld in het vonnis van de rechtbank Overijssel binnen de ‘terugkijktermijn’, zodat Interaction zich schuldig heeft gemaakt aan het afleggen van een valse verklaring door deze ernstige beroepsfout niet te vermelden in haar inschrijving. Op grond daarvan had Interaction van deelneming aan de aanbestedingsprocedure moeten worden uitgesloten, aldus SmartDocuments. Het hof verwerpt dit betoog op grond van de volgende overwegingen.
Vossloh-arrest heeft betrekking op de uitleg van richtlijn 2014/24/EU. Artikel 57 lid 4 van de richtlijn bevat een opsomming van facultatieve uitsluitingsgronden die aanbestedende diensten kunnen toepassen op een aanbestedingsprocedure. Artikel 57 lid 4 sub d noemt als facultatieve uitsluitingsgrond vervalsing van de mededinging: “
wanneer de aanbestedende dienst over voldoende plausibele aanwijzingen beschikt om te concluderen dat de ondernemer met andere ondernemers overeenkomsten heeft gesloten die gericht zijn op vervalsing van de mededinging”. Artikel 57 lid 4 sub c noemt als facultatieve uitsluitingsgrond de ernstige beroepsfout: “
wanneer de aanbestedende dienst op enige passende wijze aannemelijk kan maken dat de ondernemer in de uitoefening van zijn beroep een ernstige fout heeft begaan, waardoor zijn integriteit in twijfel kan worden getrokken”. Artikel 57 lid 7 van de richtlijn bepaalt dat de duur van de uitsluiting wegens een facultatieve uitsluitingsgrond niet langer mag zijn dan drie jaar na de datum van de betrokken gebeurtenis. In de zaak
Vosslohwas aan het Hof van Justitie de vraag voorgelegd of de uitsluitingsperiode in geval van een inbreuk op de mededingingsregels moet worden berekend vanaf de periode van de inbreukmakende gedraging of vanaf de datum van de beschikking waarbij de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat die gedraging inbreuk maakt op de mededingingsregels. Het Hof van Justitie heeft vastgesteld dat artikel 57 lid 7 van de richtlijn zo moet worden uitgelegd dat de uitsluitingsperiode vanaf de datum van de beschikking moet worden berekend. Deze uitleg heeft blijkens rechtsoverwegingen 34 tot en met 42 van het arrest specifiek betrekking op een gedraging die valt onder de uitsluitingsgrond van artikel 57 lid 4 sub d van de richtlijn (vervalsing van de mededinging). SmartDocuments gaat er daarom ten onrechte vanuit dat de door het Hof van Justitie gegeven uitleg ook moet worden gevolgd bij de toepassing van de uitsluitingsgrond van artikel 57 lid 4 sub c (de ernstige beroepsfout).
beschikkingen als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, onderdelen c en d, die in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag onherroepelijk zijn geworden.” Dat zijn beschikkingen van de ACM en de Europese Commissie waarin overtredingen van de mededingingsregels (artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet (Mw) en de artikelen 101 en 102 VWEU) zijn vastgesteld. Uit artikel 2.87 lid 2 sub c Aw, dat richtlijnconform moet worden uitgelegd, volgt dus dat in geval van vervalsing van de mededinging voor de aanvang van de ‘terugkijktermijn’ van drie jaar moet worden aangeknoopt bij de datum van de beschikking waarbij de bevoegde autoriteit (de ACM of de Europese Commissie) heeft vastgesteld dat de gedraging inbreuk maakt op de mededingingsregels, en dus niet bij de periode waarin de inbreukmakende gedraging heeft plaatsgevonden. Dat is in lijn met de uitleg van de richtlijn in het
Vossloh-arrest.
voorafgaand aan het tijdstip van indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving hebben voorgedaan”. Indien de gedragingen van Interaction kunnen worden gekwalificeerd als een ernstige beroepsfout in de zin van artikel 2.87 lid 1 sub c Aw, dan geldt daarvoor dus de ‘terugkijktermijn’ van artikel 2.87 lid 1 sub b Aw, die aanknoopt bij het moment waarop de ernstige beroepsfout heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval ligt dat moment (ruimschoots) meer dan drie jaar vóór het tijdstip van inschrijving. Indien de gedragingen van Interaction kunnen worden gekwalificeerd als een ernstige beroepsfout, dan kan die ernstige beroepsfout dus niet meer leiden tot uitsluiting van Interaction. In die omstandigheden heeft Interaction ook geen valse verklaring afgelegd, door de vragen genoemd in 3.9 van dit arrest met “nee”, respectievelijk “ja” te beantwoorden. Er kan immers vanuit worden gegaan dat deze vragen uitsluitend betrekking hebben op gedragingen die, indien zij als ernstige beroepsfout kunnen worden gekwalificeerd, binnen de ‘terugkijktermijn’ van drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van inschrijving hebben plaatsgevonden. Deze vragen zijn er immers op gericht om te verifiëren of er geen gronden voor uitsluiting zijn, en gedragingen die eerder dan drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van inschrijving hebben plaatsgevonden kunnen niet meer tot uitsluiting leiden, ook indien zij kwalificeren als ernstige beroepsfout.
het begaan van een onrechtmatige daad in het kader van een opdracht waaruit ernstige schade is voortgevloeid” (Kamerstukken II 2009-2010, 32 440, nr. 3, p. 80). Aangenomen mag worden dat hier met opdracht wordt bedoeld het type opdracht waarop het wetsvoorstel betrekking heeft, dus een overheidsopdracht. Uit Bijlage 1 bij het Beschrijvend Document valt af te leiden dat dat ook in dit geval de bedoeling is. In Bijlage 1 sub 9 is ter verduidelijking van het begrip ernstige beroepsfout opgenomen dat hieronder wordt verstaan “
onrechtmatig handelen of tekortkomen in de nakoming van een Overeenkomst waaruit ernstige schade voortvloeit (…)”. “
Overeenkomst” is een gedefinieerd begrip (zie onder 3.4 van dit arrest). Die definitie is toegesneden op de onderhavige Opdracht, maar in Bijlage 1 wordt gesproken over “
eenOvereenkomst” (onderstreping van het hof) waarmee kennelijk in meer algemene zin een overheidsopdracht is bedoeld. De gedragingen van Interaction die door de rechtbank Overijssel als onrechtmatig zijn bestempeld hebben niet plaatsgevonden in het kader van de nakoming van een overheidsopdracht. Het is dus de vraag of deze gedragingen als ernstige beroepsfout hadden kunnen worden gekwalificeerd indien zij wel binnen de ‘terugkijktermijn’ hadden plaatsgevonden. Omdat de vorderingen van SmartDocuments echter al op andere gronden niet voor toewijzing in aanmerking komen, kan dit verder in het midden blijven.