ECLI:NL:GHDHA:2021:246

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
200.277.481/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis in Nederland

In deze zaak hebben CNPC Central Asia B.V. en Total E&P Tajikistan B.V. (hierna: CNPC c.s.) een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Den Haag tot erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat op 22 december 2017 in Genève is gewezen. Dit arbitraal vonnis betreft een geschil tussen CNPC c.s. en Kulob Petroleum Limited, een vennootschap naar het recht van de Kaaimaneilanden, die niet is verschenen in deze procedure. Het hof heeft vastgesteld dat Kulob op basis van een Joint Operating and Shareholders Agreement (JOA) verplicht was om aan cash calls te voldoen, maar dit heeft nagelaten. CNPC c.s. hebben vervolgens een arbitrageprocedure aangespannen, waarin Kulob is veroordeeld tot betaling van een bedrag van USD 12.032.833,74 en tot medewerking aan de overdracht van haar aandeelhoudersbelang in de joint venture Bokhtar Operating Company B.V. (BOC). Kulob heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen het arbitraal vonnis en heeft ook niet voldaan aan de veroordelingen in het vonnis. Het hof heeft geoordeeld dat CNPC c.s. voldoen aan de vereisten voor erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in Nederland, ondanks dat er geen vertaling van het vonnis in het Nederlands is overgelegd. Het hof heeft het verzoek van CNPC c.s. toegewezen en Kulob veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.277.481/01

beschikking van 16 februari 2021

inzake
1. CNPC Central Asia B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. Total E&P Tajikistan B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verzoeksters,
hierna te noemen: CNPC c.s.,
advocaat: mr. T.L. Claassens te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar het recht van de Kaaimaneilanden
Kulob Petroleum Limited,
zonder bekende woon- of vestigingsplaats (voorheen woonplaats gehad hebbend te St. Peter Port, Guernsey, Kanaaleilanden),
verweerster,
hierna te noemen: Kulob,
niet verschenen.

Het geding

1.1
Het verloop van het geding blijkt uit:
- het op 24 april 2020 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van CNPC c.s., met producties;
- het proces-verbaal van het verhoor als bedoeld in artikel 987 Rv van 22 januari 2021.
1.2
Uitspraak is bepaald op heden.

De feiten

2. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
2.1
Kulob had op grond van een contract (het
Production Sharing Contract,hierna: het PSC) met het Ministerie van Energie en Industrie van de Republiek Tadzjikistan het exclusieve recht tot exploratie en exploitatie van het zogenaamde ‘Bokhtar blok’, een gebied van ongeveer 36.000 km² in het zuidwesten van Tadzjikistan.
2.2
CNPC c.s. waren geïnteresseerd in het doen van geologisch onderzoek naar de aanwezigheid van olie- en gasvoorraden in de diepe aardlagen van het Bokhtar blok.
2.3
Op 18 juni 2013 hebben Kulob en CNPC c.s. in het kader van hun samenwerking een
Joint Operating and Shareholders Agreement(hierna: de JOA) gesloten, op grond waarvan zij ieder een derde deel verwierven van de aandelen in de opgerichte joint venture, Bokhtar Operating Company B.V. (hierna: BOC), en op grond waarvan BOC werd benoemd tot ‘Operator’ onder het PSC.
2.4
BOC had als ‘Operator’ op grond van de JOA het recht om maandelijkse financieringsverzoeken (hierna: cash calls) te doen bij haar aandeelhouders. De aandeelhouders dienden naar gelang van hun aandeelhoudersbelang op eerste verzoek aan cash calls te voldoen. Kulob heeft cash calls tot een bedrag van USD 12,032,833.74 onbetaald gelaten. CNPC c.s. hebben dit bedrag op grond van de JOA voor Kulob voldaan.
2.5
Op 11 oktober 2015 hebben CNPC c.s. gebruik gemaakt van het in artikel 8.4.D.1 van de JOA toegekende recht om van Kulob als tekortschietende partij te verlangen dat zij haar rechten onder de JOA en haar aandeelhoudersbelang in BOC aan hen overdraagt. Kulob heeft aan dat verzoek niet vrijwillig meegewerkt.
2.6
Op de voet van artikel 18.2.C van de JOA hebben CNPC c.s. een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt in Genève, Zwitserland, conform de regels van de International Chamber of Commerce, waarin zij onder andere betaling hebben gevorderd van het onder 2.4 genoemde bedrag en een bevel aan Kulob om haar belang over te dragen als bedoeld in 2.5. Kulob is in de arbitrageprocedure (met kenmerk ICC Case No. 21958/TO) verschenen bij advocaat en heeft verweer gevoerd.
2.7
Bij
final award van 22 december 2017 (hierna: het arbitraal vonnis) heeft het scheidsgerecht Kulob veroordeeld, kort gezegd, tot (i) betaling van het door CNPC c.s. gevorderde bedrag, vermeerderd met rente, (ii) het verlenen van medewerking aan de overdracht van haar aandeelhoudersbelang in BOC aan CNPC c.s., en (iii) betaling van de kosten van de procedure.
2.8
Van het arbitraal vonnis staat geen rechtsmiddel (meer) open. Het arbitraal vonnis is bindend voor partijen. Kulob heeft geen vernietiging van het arbitraal vonnis gevorderd in Zwitserland, noch is de tenuitvoerlegging ervan in Zwitserland geschorst.
2.9
Kulob heeft niet vrijwillig aan het arbitraal vonnis voldaan.

Het verzoek en de bevoegdheid van het hof

3.1
CNPC c.s. verzoeken het hof om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking het arbitraal vonnis te erkennen en CNPC c.s. verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in Nederland, met veroordeling van Kulob in de kosten van de procedure. Primair baseren CNPC c.s. hun verzoek op artikel III van het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (het Verdrag van New York, hierna ook: het Verdrag) en subsidiair op artikel 1076 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.2
Op dit verzoek is het Verdrag van New York van toepassing, nu zowel Nederland als Zwitserland daarbij partij is. Op grond van artikel 1075 lid 2 Rv is het hof absoluut bevoegd om kennis te nemen van het verzoek en zijn de artikelen 985-991 Rv van overeenkomstige toepassing, voor zover het Verdrag geen afwijkende voorzieningen inhoudt. Nu de tenuitvoerlegging in het arrondissement Den Haag wordt verlangd – BOC is statutair gevestigd in Den Haag – is dit hof ook relatief bevoegd (artikel 985, derde volzin, Rv).
3.3
Op grond van artikel 987 Rv dient voor het verlenen van verlof de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt verlangd, te worden opgeroepen voor verhoor. Deze oproeping geschiedt door een vanwege de verzoeker uitgebracht deurwaardersexploot. Omdat verweerster een bestaande of ontbonden rechtspersoon is waarvan geen kantoor, bestuurder of vereffenaar bekend is en waarvan derhalve ook het kantoor, woonplaats of werkelijk verblijf van de bestuurder of vereffenaar niet bekend is, dient de oproeping ingevolge artikel 54 lid 3 Rv te geschieden op de wijze als voorzien in artikel 54 lid 2 Rv. Daaruit volgt dat de betekening van het exploot moet plaatsvinden aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak dient, en dat een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk wordt bekend gemaakt in de Staatscourant onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.
3.4
Ondanks behoorlijke oproeping daartoe – zoals blijkt uit het op verzoek van CNPC c.s. uitgebrachte deurwaardersexploot waarbij Kulob is opgeroepen voor de zitting van 22 januari 2021, overgelegd als productie 6 – en ondanks de omstandigheid dat afschrift van de stukken ook is gezonden aan de advocaat die Kulob in de arbitrageprocedure heeft vertegenwoordigd, is Kulob in deze procedure niet verschenen en heeft zij dus geen verweer gevoerd.

De beoordeling van het verzoek

4.1
Ingevolge artikel III van het Verdrag dient Nederland scheidsrechtelijke uitspraken die zijn gewezen in andere verdragsluitende staten te erkennen en ten uitvoer te leggen als is voldaan aan de voorwaarden van het Verdrag.
4.2
Artikel IV lid 1 van het Verdrag bepaalt dat de partij die de erkenning en tenuitvoerlegging verzoekt, bij haar verzoek dient over te leggen: (a) het behoorlijk gelegaliseerde origineel van de uitspraak of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan; (b) het origineel van de arbitrageovereenkomst of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan.
4.3
Het hof heeft vastgesteld dat in deze procedure CNPC c.s. het origineel van de JOA en een behoorlijk gewaarmerkt afschrift van het origineel van het arbitraal vonnis hebben overgelegd. Deze stukken zijn ter gelegenheid van de zitting van 22 januari 2021 aan de advocaat van CNPC c.s. terug in handen gegeven. Naar het oordeel van het hof hebben CNPC c.s. aldus voldaan aan de vereisten voor erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis. Aan het uit lid 2 van artikel VI van het Verdrag voortvloeiende vereiste van een vertaling van het arbitraal vonnis en de JOA uit het Engels in de Nederlandse taal, gewaarmerkt door een officiële of beëdigde vertaler of door een diplomatiek of consulair ambtenaar is weliswaar niet voldaan, maar daaraan heeft het hof geen behoefte, omdat het de Engelse taal voldoende machtig is om kennis te kunnen nemen van de inhoud van deze stukken.
4.4
Van een grond voor weigering van de verzochte erkenning en tenuitvoerlegging is niet gebleken.
4.5
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging op de primaire grondslag toewijsbaar is. Deze uitkomst rechtvaardigt dat Kulob zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

De beslissing

Het hof:
- verklaart voor recht dat het op 22 december 2017 te Genève, Zwitserland, tussen partijen gewezen arbitraal vonnis (met kenmerk ICC Case No. 21958/TO) in Nederland wordt erkend;
- verleent CNPC c.s. verlof tot tenuitvoerlegging van het op 22 december 2017 te Genève, Zwitserland, tussen partijen gewezen arbitraal vonnis (met kenmerk ICC Case No. 21958/TO) in Nederland;
- veroordeelt Kulob in de kosten van dit geding, aan de zijde van CNPC c.s. tot op heden begroot op € 840,24 aan verschotten en € 2.148,- aan salaris advocaat (2 punten à € 1.074,- (tarief II));
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.R. Salomons, C.A. Joustra en A.J. Swelheim en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 16 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.