het voorhanden hebben van grote sommen contant geld in huis en het verrichten van een continue stroom contante betalingen (brandstof en levensonderhoud).
Het openbaar ministerie acht deze feiten bewezen op de wijze zoals die door de rechtbank bewezen zijn verklaard. De verdediging betwist dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om deze feiten bewezen te verklaren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
I Giraal ontvangen gelden met als omschrijving “weekloon”
Zijn de geldbedragen (deel I) afkomstig uit enig voorafgaand misdrijf?
Volgens inmiddels vaste rechtspraak (zie HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352) geldt in geval van tenlastegelegd witwassen, voor zover hier relevant, het volgende. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte gedurende anderhalf jaar wekelijks € 410,- op zijn bankrekening ontving, in totaal een bedrag van € 30.500,- afkomstig van [onderneming A], met omschrijving weekloon en weeknummer, uit hoofde van een (uitzend)arbeidsovereenkomst. Het betrof een (uitzend)arbeidsovereenkomst tussen [onderneming A] en de verdachte, ondertekend door [betrokkene B], als werkgever, en de verdachte, als werknemer.
Ingevolge deze (uitzend)arbeidsovereenkomst zou de verdachte per feitelijk gewerkt uur betaald worden. Verdachte heeft blijkens de bewijsmiddelen niet gewerkt. Verdachte ontving echter een vast weekloon op basis van 40 gewerkte uren per week.
Gelet op het samenstel van de bij [onderneming C] aangetroffen (uitzend)arbeidsovereenkomst, de manurenstaten inzake verdachte en het vaste bedrag van
€ 410,- betaald als weekloon voor 40 gewerkte uren, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen in de bewijsbijlage, waaronder de verklaring van [betrokkene B] van 18 maart 2014 (p. 1353-1360), acht het hof aannemelijk dat deze geldbedragen niet zijn betaald uit hoofde van de onderhavige (uitzend)arbeidsovereenkomst en als betaling voor daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. De betalingen ontberen een rechtsgrond.
Naar het oordeel van het hof levert dit samenstel van bewijsmiddelen een (ernstig) vermoeden op dat de door de verdachte ontvangen geldbedragen uit enig (ander) misdrijf afkomstig zijn. Een dergelijk fictieve constructie is erop gericht het zicht op de werkelijke aard en/of herkomst van het geld dat ontvangen wordt, te bemoeilijken en is naar haar aard ook geschikt om dat doel te bereiken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte de criminele herkomst van de geldbedragen betwist, met als verklaring de bestrijding van de aanname dat de (uitzend)arbeidsovereenkomst fictief zou zijn. De verdachte heeft in dat verband verklaard dat hij geen
fysiekewerkzaamheden, als stratenmaker, heeft verricht, maar thuis op verzoek van [betrokkene B] enkele bestekberekeningen heeft gemaakt en acquisitiewerkzaamheden heeft verricht voor [onderneming A]. Daarvoor kreeg hij dan een vast bedrag per week betaald.
Het hof stelt vast dat de weinig concrete en nauwelijks verifieerbare verklaring omtrent de werkzaamheden thuis, allereerst wordt weersproken door de verklaring van getuige [betrokkene B], die heeft aangegeven dat de verdachte niet voor hem gewerkt heeft en voorts ook niet is terug te voeren op de bedrijfsadministratie, de manurenstaten en het overige onderzoek, die
op papier– zij het naar ’s hofs oordeel gefingeerd - juist zouden moeten duiden op fysieke werkzaamheden ter plaatse. Voorts vindt de verklaring van de verdachte haar weerlegging in de verklaringen van [getuige A] (blz. 828 en 849 en volgende van het politiedossier) en [getuige B] (blz. 882 en volgende van het politiedossier).
De verklaring van de verdachte omtrent zijn werkzaamheden is, zo volgt uit het voorgaande, op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Bij deze stand van zaken is nader onderzoek, te verrichten door het openbaar ministerie, niet aangewezen.
Nu geen rechtsgrond voor de door verdachte ontvangen weekloonbetalingen is komen vast te staan en dit in ieder geval niet de uitzendarbeidsovereenkomst is geweest, en de verdachte ook geen andere concrete, verifieerbare, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor een legale herkomst van de door de verdachte ontvangen geldbedragen heeft gegeven, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de geldbedragen van in totaal € 30.500,- afkomstig zijn uit enig (ander) misdrijf. De verdachte heeft de (uitzend)arbeidsovereenkomst mede ondertekend en gold als de begunstigde daarvan, met als doel niet legale inkomsten de schijn van legaliteit te verschaffen. De verdachte heeft aldus, door middel van de fictieve constructie, de werkelijke aard en/of de herkomst van de door hem ontvangen gelden verhuld. Met dat verhullen is ook het opzet van de verdachte op het witwassen van geld, uit enig (ander) misdrijf afkomstig, gegeven.
De uitbetalingen aan de verdachte hebben gedurende anderhalf jaar wekelijks plaatsgevonden, zodat daarvan een gewoonte is gemaakt.
Hierna zal nog afzonderlijk worden ingegaan of de overige contante geldbedragen op de tenlastelegging (deel II en deel III) afkomstig zijn uit enig voorafgaand misdrijf.
II het veelvuldig verrichten van omvangrijke contante betalingen
Porsche Panamera met kenteken [kenteken 1]
De verklaring van [betrokkene C], eigenaar van [onderneming B], houdt in dat verdachte de Porsche geleased heeft van juli 2012 tot augustus 2013. Deze verklaring wordt ondersteund door een op naam van verdachte gesteld leasecontract, dat niet ondertekend is, door de verklaring van [getuige C] bij de rechter-commissaris en door contante betalingen door verdachte aan [betrokkene C]/[onderneming B] ten behoeve van (de lease van) de Porsche ten belope van in totaal
€ 64.265,28. Dit bedrag blijkt uit de verklaring van [betrokkene C], de facturen en de kwitanties. Verdachte erkent gedurende enige tijd in de Porsche gereden te hebben.
De enkele omstandigheid dat het leasecontract niet ondertekend is door verdachte, staat er niet aan in de weg dat het hof aanneemt dat er wel degelijk een leaseovereenkomst gesloten is tussen [onderneming B]/[betrokkene C] en verdachte. Hierover bestond immers overeenstemming tussen [onderneming B]/[betrokkene C] en verdachte en aan deze overeenkomst werd feitelijk uitvoering gegeven.
Het hof leidt hieruit af dat verdachte uit hoofde van deze leaseovereenkomst daadwerkelijk gerechtigd was ten aanzien van het gebruik van de Porsche en dat de door hem verrichtte betalingen niet voor anderen, maar uit eigen naam en voor zichzelf zijn verricht.
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat hij slechts in de auto reed als doorgeefluik (tegen betaling van € 7.000,-) en dat hij een bedrag van € 10.000,- heeft betaald namens een aspirant koper nu dit verweer niet aannemelijk is geworden en wordt weerlegd door de voorhanden bewijsmiddelen.
Het namens de verdachte gevoerde verweer dat de handtekening op de kwitanties (blz. 651-661 van het politiedossier) niet overeenkomt met de handtekening van verdachte (blz. 1149, 1161, 1174 van het politiedossier) miskent dat het voor de hand ligt dat het niet verdachte is geweest die deze kwitanties als bewijs van contante ontvangsten van geldsommen door [onderneming B] heeft ondertekend, maar, zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, juist een medewerker van [onderneming B], voor zover al sprake is van enige handtekening op deze kwitanties.
Citroën C5 met kenteken [kenteken 2]
Uit de bewijsmiddelen in de bewijsbijlage volgt dat verdachte deze auto op 12 februari 2013 heeft gekocht voor een bedrag van € 11.000,-. Na inruil van een Opel Corsa heeft verdachte contant een bedrag ad € 5.019,- bijbetaald.
Mercedes Benz met kenteken [kenteken 4]
Deze auto is op 27 maart 2012 in Eindhoven gekocht bij [onderneming D] voor € 37.500,-. Hiertoe is een Mercedes SL ingeruild voor een bedrag van € 17.500,-. Het resterende bedrag van € 20.000,- is contant betaald door verdachte. Het kenteken van deze auto is op 27 maart 2012 op naam gesteld van de zoon van verdachte en vervolgens, vijf dagen later, op naam van verdachte. Het is verdachte die deze auto heeft verkocht aan [onderneming B] op 19 november 2012. Het hof leidt uit deze omstandigheden af dat het verdachte is geweest die eigenaar van deze auto was en uit wiens vermogen het bedrag van € 20.000,- is gekomen.
Mercedes Benz met kenteken [kenteken 3]
Met de rechtbank en overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging zal het hof verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Kia Sportage met kenteken [kenteken 5]
Op 4 januari 2012 is deze auto in Vianen aangekocht bij [onderneming E] voor een bedrag van € 34.730,-. Hiertoe is een Audi ingeruild voor een bedrag van
€ 9.631,-. Verdachte was hierbij aanwezig. Uit de verklaring van de verkoper, [getuige D], volgt dat verdachte het resterende bedrag van € 25.099,- contant heeft betaald en dat verdachte heeft gevraagd achterwege te laten te melden dat dit bedrag contant betaald werd. De verkoper is diverse malen gehoord door de politie en bij de rechter-commissaris. Hij heeft vanaf het begin consistent verklaard. Het hof acht de consistente en duidelijke verklaring van de verkoper betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, gelet op hetgeen hij zich bovendien herinnert over de groep personen die bij de aankoop aanwezig was en de overige details die hij zich weet te herinneren. Dat verdachtes schoonzoon en dochter hierover anders verklaren en verdachtes verweer bevestigen, doet aan de betrouwbaarheid van de genoemde – onafhankelijke - getuige niet af.
Het verweer van verdachte dat [medeverdachte 5] de auto heeft betaald en verdachte het contante geld slechts heeft geteld, wordt weerlegd door de verklaring van de getuige [getuige D].
Motorboot Chapparal 2550 met kenteken [kenteken 6]
Met de rechtbank en overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging zal het hof verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Huurpenningen loods [plaats A]
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de eigen verklaring van verdachte, kan worden opgemaakt dat verdachte in de periode van de tenlastelegging 26 x € 160,- = € 4.160,- contant heeft betaald inzake zijn aandeel in de huur van de loods.
Gelden betaald aan [onderneming B]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte inzake de Porsche Panamera in totaal € 64.265,28 heeft betaald aan [onderneming B], met verwijzing naar de eerdere bewijsoverweging met betrekking tot bedoelde Porsche. Daarnaast heeft verdachte blijkens de bewijsmiddelen nog een bedrag van € 6.651,65 betaald aan [onderneming B].
Huurpenningen vakantiehuis Spanje
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2012 tot en met 28 februari 2014 € 15.600,- contant betaald heeft aan de verhuurder van de woning. De andersluidende verklaringen van de verdachte vinden geen steun in en worden ook weerlegd door de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen. De door verdachte bij de aanvang van de huur contant betaalde bedragen vallen buiten de ten laste gelegde periode, deze neemt het hof daarom niet mee in zijn berekening.
III Contante geldbedragen en het doorlopend uitgeven daarvan
€ 37.500,- in woning [adres]
Op 14 april 2014 zijn tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte diverse geldbedragen aangetroffen. In totaal bevond zich € 37.500,- in contanten in de woning. Met de rechtbank en de verdediging gaat het hof ervan uit dat van dit bedrag een bedrag van € 700,- (in een kluis) van de echtgenote van verdachte was en de bedragen van
€ 2.950,- en € 1.600,- (aangetroffen in het binnenwerk en een muntenbak van een jukebox) van de zoon van verdachte. Deze laatste bedragen zullen buiten beschouwing worden gelaten.
Verborgen onder een klok is in totaal € 14.200,- in de vorm van 71 biljetten van € 200,- aangetroffen. Achter een lade op de bodem van een nachtkastje op de slaapkamer is een bedrag van € 18.050,-, verdeeld over vier stapeltjes, aangetroffen. Gelet op de beschrijving van de wijze waarop men deze geldbedragen heeft aangetroffen op blz. 259 en 262 van het politieproces-verbaal is het hof van oordeel dan hier in beide gevallen, dus tot een totaalbedrag van € 32.250,-, sprake is van verbergen.
Geldbedragen betaald aan echtgenote
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de eerste eigen verklaring van verdachte op dit punt, acht het hof bewezen dat verdachte zijn vrouw telkens € 200,-, per week contant gaf voor boodschappen. De tenlastegelegde periode beslaat 112 weken. 112 x 200 betekent dat € 22.400,- door verdachte in contanten aan zijn echtgenote overgedragen is.
Uitgaven voor benzine
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte in de tenlastegelegde periode € 2.800,- in contanten heeft uitgegeven aan benzine. De advocaat-generaal heeft zich hierbij aangesloten en de verdediging heeft dit niet betwist. Ook het hof zal hiervan uitgaan.
Zijn de genoemde contante geldbedragen (deel II en deel III) afkomstig uit enig misdrijf?
Het hof stelt ook hier voorop hetgeen op grond van vaste rechtspraak geldt voor de vaststelling dat van witwassen sprake is, (ook) indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, met verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen.
Het hof stelt voorts het volgende vast.
In de tenlastegelegde periode van 1 januari 2012 tot en met 28 februari 2014 heeft verdachte de volgende contante uitgaven gedaan:
€ 64.265,28 Porsche Panamera
€ 6.651,65 Overige betalingen [onderneming B]
€ 5.019,- Citroën C5
€ 20.000,- Mercedes Benz C63
€ 25.099,- Kia Sportage
€ 4.160,- huur loods [plaats A]
€ 15.600,- vakantiewoning Spanje
€ 22.400,- boodschappengeld
€ 2.800,- benzinegeld
__________
€ 165.994,93 totaal uitgaven
In de woning van verdachte is op 14 april 2014, voor zover aan verdachte toe te schrijven, bovendien een bedrag van in totaal € 32.250,- in contanten aangetroffen.
Uit gegevens van de belastingdienst blijkt het volgende over het daar bekende inkomen van verdachte:
2009: netto loon € 16.798,-
2010: netto loon € 21.907,-
2011: netto loon € 23.257,-
2012: netto loon € 23.187,-
2013: netto loon € 13.119,- (gedeelte van het jaar).
De echtgenote van verdachte genoot in de periode van de tenlastelegging geen inkomen uit arbeid.
Hieruit volgt dat het totale bedrag aan contante uitgaven en voorhanden contanten ten belope van een totaalbedrag van € 198.244,93 niet verklaard wordt door het bij de belastingdienst bekende inkomen van verdachte en zijn echtgenote. Het verschil is dermate groot dat een ernstig vermoeden van witwassen mag worden aangenomen.
Verdachte heeft erop gewezen dat hij een bedrag van
€ 60.000,- van Justitie heeft ontvangen. Uit de bankafschriften van de bankrekening van verdachte en zijn echtgenote blijkt dat verdachte in de jaren 2006-2007 in drie delen een bedrag van in totaal € 43.981,06 giraal heeft ontvangen. De verdachte heeft de vraag of hij nog ander geld heeft dat niet zichtbaar is via banken met nee beantwoord. Het hof gaat daarom uit van het laatstgenoemde door verdachte ontvangen geldbedrag.
Het hof stelt vast dat de betreffende bankrekening in de tenlastegelegde periode wordt gevoed door de eerdergenoemde inkomsten van [onderneming A] ad € 410,- per week (tenlastelegging deel I) en door zorgtoeslag ad
€ 131,- per maand. In december 2012 was het eindsaldo op deze rekening 14.687,-. In december 2013 was het eindsaldo € 10.382,-.
De afschrijvingen van deze bankrekening bestaan hoofdzakelijk uit de posten: verzekering, telefonie, Ziggo, belasting, hypotheekrente en enkele creditcard afschrijvingen ten behoeve van (vakantie)reizen.
Uitgaven met betrekking tot kosten voor levensonderhoud komen in 2012 niet en in 2013 slechts enkele malen voor. Er vinden slechts drie pinopnames plaats voor een totaal bedrag van € 1.500,-.
Het hof leidt hieruit daarom bovendien af dat ook de mutaties op de bankrekening geen verklaring vormen voor de contante uitgaven en het aanwezige contante geld. Ook legt de betaling door Justitie reeds in de jaren 2006-2007 overgemaakt aan de verdachte geen gewicht meer in de schaal ter verklaring hiervan in de tenlastegelegde periode.
De omstandigheid dat de echtgenote van verdachte in de jaren dat zij nog werkzaam was, heeft kunnen sparen van haar inkomen vormt evenmin een verklaring voor de hoogte van de contante uitgaven en aanwezige contante gelden. In de periode van de tenlastelegging genoot zij geen inkomen uit arbeid. Haar salaris werd uitbetaald op de gezamenlijke bankrekening. Zij is gestopt met werken in 2009. Haar spaarloonregeling bevatte eind 2013 een bedrag van € 306,-. Dit bedrag is toen overgeboekt naar de eerdergenoemde gezamenlijke bankrekening die het hof al in zijn overwegingen heeft betrokken.
De stelling van verdachte dat hij wel legale inkomsten zou hebben genoten, vindt derhalve weerlegging in het voorgaande. De verdachte heeft geen andere concrete, verifieerbare, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor een legale herkomst van de geldbedragen die hij heeft omgezet, overgedragen en/of verborgen(deel II en III), in totaal
€ 198.244,93. Tot nader, door het openbaar ministerie te verrichten, onderzoek bestaat daarom ook hier geen aanleiding.
Uit het voorgaande volgt concluderend dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van in totaal
€ 198.244,93 een criminele herkomst heeft en dus afkomstig is uit enig misdrijf.
In respons op de pleitnota merkt het hof tenslotte op dat hij bij de beoordeling van de tenlastelegging uitsluitend gebruik heeft gemaakt van bewijsmiddelen die hij betrouwbaar acht en bruikbaar voor het bewijs.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: