ECLI:NL:GHDHA:2021:2427

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
200.275.569/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht in een verzekeringsovereenkomst en de gevolgen voor de uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) over de weigering van schadevergoeding na diefstal van een motorfiets. [appellant] had een verzekering afgesloten bij Delta Lloyd, die later door NN is overgenomen. Na de diefstal van de motorfiets weigerde NN de schadevergoeding, omdat [appellant] volgens NN opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt over de aankoopprijs van de motor en de verkoper. Het hof moest beoordelen of NN de uitkering mocht weigeren op basis van artikel 7:941 BW, dat de verplichting van de verzekeringnemer regelt om de verzekeraar tijdig van alle relevante informatie te voorzien. Het hof oordeelde dat [appellant] inderdaad onjuiste verklaringen had afgelegd met het opzet om NN te misleiden, wat leidde tot het verval van zijn recht op uitkering. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die eerder had geoordeeld dat de vordering van [appellant] moest worden afgewezen. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.275.569/01
Zaaknummer rechtbank : 7705469 RL EXPL 19-9407

arrest van 30 november 2021

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant in het principale hoger beroep,
geïntimeerde in het incidentele hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.C. Bijleveld te Amsterdam,
tegen

Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde in het principale hoger beroep,
appellante in het incidentele hoger beroep,
hierna te noemen: NN,
advocaat: mr. D. Bemelmans te Den Haag.

Waar deze zaak over gaat

1. [appellant] heeft bij NN een verzekering voor een motorfiets (hierna: de motor) afgesloten. De motor is gestolen, maar NN weigert de schade van [appellant] te vergoeden. De vraag die aan het hof voorligt is of NN de uitkering mag weigeren. Bij de beantwoording van die vraag is onder meer relevant of [appellant] bij de schademelding NN opzettelijk heeft proberen te misleiden door onjuist te verklaren over van wie en voor welk bedrag [appellant] de motor heeft gekocht.

Het geding

2. Bij dagvaarding van 14 januari 2020 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, tussen partijen gewezen vonnis van 15 oktober 2019. Bij arrest van 31 maart 2020 is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. [appellant] heeft bij brief van 5 juni 2020 ten behoeve van de mondelinge behandeling een aantal producties overgelegd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juni 2020. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft NN de grieven bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van één grief. [appellant] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel. Bij akte van 19 januari 2021 heeft NN twee aanvullende producties overgelegd. [appellant] heeft daar bij akte uitlating producties van 16 februari 2021 op gereageerd, en zelf drie aanvullende producties in het geding gebracht. Op 20 oktober 2021 heeft [appellant] nog twee aanvullende producties overgelegd. Vervolgens heeft op 29 oktober 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van deze mondeling behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Ten slotte is een datum voor het arrest bepaald.

Feiten

3.1
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.12 van het vonnis enige feiten vastgesteld. [appellant] klaagt in het eerste gedeelte van grief 1 dat de kantonrechter ten onrechte heeft vastgesteld dat hij op 24 april 2018 bepaalde stukken aan Delta Lloyd heeft verzonden. Uit productie 8 bij de memorie van grieven volgt dat [appellant] deze stukken op 24 mei 2018 aan NN heeft verzonden. Het hof zal in dit arrest de feiten opnieuw vaststellen, en met het voorgaande rekening houden. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2
Met ingang van 28 augustus 2017 heeft [appellant] een motorfiets van het merk [merk], type
[type], met kenteken [kenteken] (hierna: de motor) verzekerd bij Delta Lloyd
Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Delta Lloyd).
3.3
Op 24 april 2018 heeft [appellant] aangifte gedaan van diefstal van de motor bij de politie en
het Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (hierna: het VBV). In de aangifte bij het VBV
heeft [appellant] aangegeven dat hij het voertuig op 1 augustus 2017 particulier heeft gekocht van

Mr. [naam 1]” voor een bedrag van € 13.000,-.
3.4
[appellant] heeft op 1 mei 2018 het schadeformulier ingevuld. Met betrekking tot de aankoopgegevens van de motor heeft [appellant] ingevuld dat hij de motor heeft gekocht van “
[naam 1]”. [appellant] heeft bij de aanschafprijs wel een bedrag ingevuld, maar dit later weer onleesbaar gemaakt.
3.5
Op 22 mei 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en de schadedeskundige van Delta Lloyd, [schadedeskundige]. In een transcript van dit gesprek is onder meer vermeld:
“[appellant]: Ja. Ik heb trouwens, um, ik weet niet of het helpt meneer [schadedeskundige], maar ik heb
wel, uh, dat brief gevonden. Want als je hem buitenland koopt, [onverstaanbaar] moet
je het op papier hebben zeg maar. Mocht je aangehouden onderweg, dat je dan kan
laten zien van: ik heb hem van die en die gekocht.
[schadedeskundige]: Ja, ok, want daar staan in ieder geval die gegevens in?
[appellant]: Die heb ik nu wel.
[schadedeskundige]: Ja, ok, dat is wel fijn. Ik heb er wel een naam bij staan. Even kijken... dan
staat alleen de aanschafprijs en die is zwart gemaakt. Weet u nog wat u destijds
betaald heeft voor de motorfiets? Want dat is nu doorgestreept."
[appellant]: Ja, waarom ik het dus zwart heb gemaakt meneer [schadedeskundige], ik kan wel zeggen:
honderdduizend, maar ik kon het toen niet bewijzen, maar ik heb nu dat papiertje
gevonden. En dat was veertienduizendzevenhonderdvijftig heb ik hem van hem
gekocht.
[schadedeskundige]: Veertienduizendzevenhonderdvijftig, ok...
[appellant]: En ik heb hier nog BPM erover betaald. Dat kan ik ook nog aantonen via ING.
(…)
[appellant]: En uiteindelijk vond ik wel de aankoopnota die wij onderling met de
[onverstaanbaar] hebben gedaan in België, maar de tenaamstellingscodes die kon ik
niet vinden. (...) Ik heb zelfs de kaart, hoe zeg je dat, die papieren van de motor zelfs
ook meegegeven, de originele aankoopnota. (...) Uh, ja meneer wat ik u dus eigenlijk
nog wil vragen is: ik heb zoals ik al zei, ik heb die aankoopnota tussen mij en de
meneer wel en ik heb ook die BPM-betaling. Die is ietsjes meer dan 16. Als we dat
naast mekaar leggen, zou ik dan misschien op z’n minst de aanschafwaarde terug
kunnen krijgen of denkt u van...?"
3.6
In het schaderapport van 22 mei 2018 heeft Delta Lloyd de dagwaarde van de motor vastgesteld op € 16.000,-. In het schaderapport staat verder als opmerking dat:
“Verzekerde stuurt nog extra informatie op mbt. de aankoop van de motor, de BPM betaling en nota van het ART4 slot.”
3.7
Op 24 mei 2018 heeft [appellant] Delta Lloyd vervolgens enkele stukken toegezonden, waaronder een “
schriftelijke aankoop bewijs exclusief bpm van particulier Mr [naam 1]
woonachtend in België” (hierna: de aankoopnota). Op de aankoopnota, die is gedateerd op 2 augustus 2017, zijn als partijen vermeld [naam 1] en [naam 2]. Met betrekking tot de koopprijs staat in de aankoopnota het volgende:
3.8
Op 19 juni 2019 heeft Delta Lloyd [appellant] bericht dat haar – onder meer – was gebleken dat [appellant] een aantal vragen op het aanvraagformulier van de verzekering onjuist heeft beantwoord en dat de aankoopnota is vervalst. Delta Lloyd ziet hierin aanleiding om de claim af te wijzen.
3.9
Delta Lloyd is tijdens de schadebehandeling overgenomen door NN, zodat NN thans de contractuele wederpartij van [appellant] is.
3.1
NN heeft de persoonsgegevens van [appellant] opgenomen in haar gebeurtenissenadministratie, het interne verwijzingsregister, het incidentenregister en het extern verwijzingsregister.

Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

4.1
[appellant] heeft betaling gevorderd van een bedrag van € 16.450,- (bestaande uit het vastgestelde schadebedrag van € 16.000,- en een dagvergoeding van in totaal € 450,-) te vermeerderen met rente en kosten. [appellant] legt aan deze vordering ten grondslag dat NN op basis van de polisvoorwaarden gehouden is om de schade als gevolg van de diefstal van zijn motor te vergoeden. NN heeft de schadeclaim van [appellant] ten onrechte afgewezen. [appellant] betwist dat hij bij het aangaan van de overeenkomst een onjuiste verklaring heeft afgelegd. [appellant] heeft in het kader van de schadeafhandeling evenmin onjuist verklaard. Van vervalsing van de aankoopnota is volgens [appellant] geen sprake.
4.2
NN heeft de vordering van [appellant] gemotiveerd weersproken en daartoe onder meer gesteld dat [appellant] bij de schadeaangifte onjuiste verklaringen heeft afgelegd met het opzet NN te misleiden.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] bij de aanvraag van de verzekering onjuist heeft verklaard bij de vraag over zijn schadeverleden en de vraag of [appellant] eerder door een andere verzekeraar was geweigerd. Ook is [appellant] zijn inlichtingenplicht bij de schademelding niet nagekomen door in strijd met de waarheid te verklaren dat hij de motor van ([naam 1]) [naam 1] had gekocht, en het te doen voorkomen alsof de aankoopnota betrekking had op de aanschaf van de motor door [appellant]. Volgens de kantonrechter heeft [appellant] de onjuiste verklaringen afgelegd met het opzet om NN te misleiden. Omdat [appellant] op meerdere punten een onjuiste verklaring heeft afgelegd, en hij over deze verklaringen ook pas eerlijk is geworden nadat NN hem vragen had gesteld, rechtvaardigt deze misleiding het verval van het recht op een uitkering, aldus de kantonrechter.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1
[appellant] vordert in hoger beroep – samengevat en onder vermeerdering van eis – dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en dat NN alsnog wordt veroordeeld tot het verlenen van dekking en het betalen van het vastgestelde schadebedrag van € 16.000,-, alsmede een dagvergoeding van € 450,-, en daarmede de polis te doen herleven, dit alles op straffe van een dwangsom van € 500 per dag of dagdeel dat NN dit nalaat. Daarnaast heeft [appellant] zijn eis vermeerderd, en vordert hij in hoger beroep ook dat NN wordt veroordeeld om (i) alle met de onderhavige zaak verband houdende interne en externe registraties ongedaan te maken en (ii) alle derden aan wie NN mededeling heeft gedaan over de verwerking van de persoonsgegevens van [appellant] in het Incidentenregister schriftelijk mee te delen dat deze inschrijving onterecht is en om aan [appellant] opgave te doen van alle derden aan wie die mededelingen zijn gedaan, beide vorderingen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat NN dit nalaat. Tot slot vordert [appellant] veroordeling van NN in de proceskosten. NN heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Tegen de vermeerdering van eis is op zich geen bezwaar gericht, zodat het hof in appel uit gaat van de gewijzigde eis.
5.2
Het tweede gedeelte van grief 1 richt zich tegen de rechtsoverwegingen 2.6 en 4.4 (in het vonnis zijn abusievelijk twee rechtsoverwegingen genummerd als 4.4; grief 1 heeft betrekking op de tweede rechtsoverweging 4.4). Grief 2 richt zich tegen rechtsoverweging 4.5. De kantonrechter heeft hierin, voor zover voor de beoordeling in hoger beroep relevant, geoordeeld dat de door [appellant] overgelegde aankoopnota niet ziet op de aankoop van de motor door [appellant] en dat hij op ten minste drie momenten heeft verklaard dat hij de motor van [naam 1] had gekocht, hetgeen niet juist was. Hiermee komt naar het oordeel van de kantonrechter vast te staan dat hij NN met betrekking tot de aankoop van de motor opzettelijk heeft willen misleiden, zodat NN over zou gaan tot een uitkering. Volgens [appellant] kan van opzettelijke misleiding geen sprake zijn omdat de aankoopnota en het aankoopbedrag niet relevant zijn voor de beoordeling van de hoogte van de uitkering of de uitkeringsplicht. Bovendien heeft [appellant] al direct bij het doen van de schademelding en ook tegenover de schadedeskundige verklaard dat hij geen aankoopnota had van de motor, maar alleen beschikte over het bewijs dat de vorige eigenaar ([naam 2]) de motor van [naam 1] in België had gekocht. Dat [naam 2] de motor van [naam 1] heeft gekocht, en niet [appellant], blijkt ook duidelijk uit de aan NN door [appellant] overgelegde aankoopnota, zodat van opzet tot misleiding geen sprake kan zijn.
5.3
Het hof overweegt dat een verzekerde, na een schademelding, op grond van artikel 7:941 lid 2 BW verplicht is om binnen een redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Het recht op uitkering vervalt op grond van lid 5 van hetzelfde artikel als de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde de voornoemde verplichting niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden. Het gaat daarbij om de vraag of verzekeringnemer de bedoeling heeft gehad de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die hij zonder die schending van de inlichtingenplicht niet zou hebben verstrekt (HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR2020:311).
5.4
Het hof is van oordeel dat uit het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat [appellant] tegenover de schadedeskundige onjuist heeft verklaard over de hoogte van de aankoopprijs van de motor en daarbij het opzet heeft gehad om NN te misleiden met als doel om een hoger bedrag uitgekeerd te krijgen dan waarop hij uitgaande van de werkelijke aankoopprijs aanspraak kon maken. Op 24 april 2018 heeft [appellant] in de aangifte bij het VBV verklaard dat hij de motor heeft gekocht van

Mr. [naam 1]” voor een bedrag van € 13.000. In het telefoongesprek van 22 mei 2018 heeft [appellant] aan de schadedeskundige verklaard dat hij de motor in België had gekocht voor een bedrag van € 14.750,-, en dat hij in Nederland nog BPM heeft moeten betalen. De totale aankoopkosten bedroegen volgens [appellant] “
ietsjes meer dan 16”, en [appellant] heeft vervolgens aan de schadedeskundige gevraagd of hij “
op z’n minst de aanschafwaarde terug [zou] kunnen krijgen”. [appellant] heeft in deze verklaring gepersisteerd door op 24 mei 2018 een aankoopnota van de motor door [naam 2] aan NN te overleggen waarop de aankoopprijs, naar het oordeel van het hof, evident was vervalst. Op de aankoopnota is het tweede cijfer van de koopprijs handmatig veranderd in een “4”, en het woordelijk uitgeschreven bedrag “
onze mille sept cent cinquante” (“
elfduizendzevenhonderdvijftig”) komt niet overeen met € 14.750,-. Of [appellant] de aankoopnota al dan niet zelf heeft vervalst kan in het midden blijven. Het hof acht het aannemelijk dat [appellant] minder dan € 14.750,- voor de motor heeft betaald. Op de zitting bij het hof van 19 juni 2020 heeft [appellant] namelijk verklaard dat hij de motor voor € 12.000,- van [naam 2] heeft gekocht, en [appellant] heeft deze stelling in de memorie van grieven herhaald (nr. 3.3). [appellant] heeft op de mondelinge behandeling van 29 oktober 2021 weliswaar verklaard dat hij niet meer precies weet wat hij voor de motor heeft betaald, maar dat dit wel ongeveer € 14.750,- moet zijn geweest. [naam 2] zou de motor namelijk nooit met een verlies aan [appellant] hebben verkocht. Het hof acht deze verklaring, gelet op hetgeen [appellant] eerder onder meer in dit hoger beroep over het aankoopbedrag heeft verklaard, ongeloofwaardig. Gelet op de hoogte van het bedrag acht het hof niet aannemelijk dat [appellant] zich hierin duizenden euro’s heeft kunnen vergissen. Daarbij merkt het hof nog op dat [appellant] geen onderliggende stukken van het (werkelijke) aankoopbedrag heeft overgelegd, zoals een kwitantie of een bankafschrift.
5.5
Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat het aankoopbedrag niet relevant is voor de beoordeling door NN van de hoogte van de schadeuitkering, omdat deze volgens de polisvoorwaarden plaatsvindt op basis van de dagwaarde van de motor, en dat er dus geen sprake kan zijn van opzet tot misleiding. Uit de polisvoorwaarden (p. 33) volgt dat de dagwaarde van de motor gelijk is aan de nieuwwaarde verminderd met een bedrag omdat de motor minder waard geworden is door bijvoorbeeld ouderdom, slijtage, eerdere schades en het aantal kilometers dat de motor gereden heeft. Het gaat volgens NN hierbij altijd om maatwerk, waarbij de aanschafwaarde een indicatie kan vormen voor de algehele staat van de motor. NN heeft dit onderbouwd met een schriftelijke verklaring van de schadedeskundige. [appellant] heeft dit niet nader (voldoende gemotiveerd) weersproken. Bovendien heeft de schadedeskundige bij aanvang van het gesprek op 22 mei 2018 [appellant] geïnformeerd dat het gesprek mede er toe diende om de hoogte van de schade vast te stellen, zodat [appellant] zich er naar het oordeel van het hof van bewust had moeten zijn dat zijn informatie over de koopprijs van de motor bij de bepaling van de dagwaarde zou kunnen worden gebruikt. [appellant] heeft in het vervolg van dit gesprek ook daadwerkelijk aan de schadedeskundige gevraagd om de dagwaarde van de motor vast te stellen op het door hem genoemde aankoopbedrag (€ 14.750,-) vermeerderd met de door hem betaalde BPM. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat [appellant] de door hem opgegeven te hoge aankoopprijs van € 14.750,- heeft gebruikt om te proberen een hogere uitkering te krijgen dan waar hij recht op had, en dat er dus sprake is geweest van opzet tot misleiding.
5.6
Het hof overweegt verder dat niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die het gehele verval van een uitkering niet rechtvaardigen.
5.7
[appellant] heeft op de mondelinge behandeling van 29 oktober 2021 aan het hof verzocht om op grond van artikel 22 Rv NN te bevelen om een ongecensureerde versie van het logboek van de schadeafhandeling over te leggen, maar het hof ziet daarvoor geen aanleiding. Gelet op het voorgaande kan het namelijk in het midden blijven of [appellant] bij het doen van de schademelding NN juist over de identiteit van de verkoper heeft geïnformeerd. Dit betekent dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat NN de schadeuitkering aan [appellant] mocht weigeren.
5.8
[appellant] heeft bij een beoordeling van de overige grieven geen belang. Deze grieven kunnen namelijk niet tot een andere beslissing van het hof leiden. Het hof zal de vordering van [appellant] dat alle met deze zaak verband houdende interne en externe registraties ongedaan worden gemaakt, en dat aan derden zal worden bericht dat de registratie van [appellant] in deze registers onterecht was, afwijzen. Nu is gebleken dat [appellant] onjuiste informatie over de aanschafprijs van de motor aan NN heeft verstrekt met het opzet om een hogere uitkering te krijgen dan waar hij recht op had, betekent dit namelijk ook dat de opname van [appellant] in de interne en externe verwijzingsregister in stand kan blijven. Deze registraties zijn dus niet onterecht.
5.9
De incidentele grief van NN richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat [appellant] bij het aangaan van de overeenkomst onjuist heeft verklaard over zijn strafrechtelijk verleden. Nu het hof het vonnis zal bekrachtigen, heeft NN geen belang bij de beoordeling van deze grief.
5.1
Het hof zal [appellant], als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Die kosten bedragen in het principale hoger beroep aan de zijde van NN € 2.071,- aan griffierecht en € 3.342,- aan salaris advocaat. Het incidenteel appel is nodeloos ingesteld, omdat het onderwerp dat NN daar aan de orde heeft gesteld ook al in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde zou zijn gekomen. Het hof zal echter, zoals in dit soort gevallen gebruikelijk is, een kostenveroordeling in het incidenteel beroep achterwege laten.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2019;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep, aan de zijde van NN tot op heden begroot op € 2.071,- aan verschotten en € 3.342,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. Kuipers, J.M.T. van der Hoeven-Oud en P.M. Verbeek, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.