Partneralimentatie
5. De vrouw is het er niet mee eens dat de rechtbank haar verzoek om partneralimentatie heeft afgewezen. Zij wenst een partneralimentatie van € 1.750,- per maand te ontvangen.
6. Het meest verstrekkende verweer van de man is dat de vrouw dusdanig grievend gedrag heeft vertoond (vele sms-, whatsappberichten en e-mailberichten in volgens hem steeds beangstigender vormen) dat aan iedere lotsverbondenheid tussen partijen een einde is gekomen en betaling van partneralimentatie in redelijkheid niet van de man kan worden gevergd.
Verbreking van de lotsverbondenheid?
7. Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beantwoording van de vraag of van een gewezen echtgenoot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere echtgenoot kan worden gevergd en, zo ja, tot welk bedrag, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de alimentatiegerechtigde.
8. De vraag die daarbij speelt, is of van de alimentatieplichtige in redelijkheid nog kan worden gevergd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde, met andere woorden, of de lotsverbondenheid die uit het ontbonden huwelijk voortvloeit als gevolg van gedragingen van de onderhoudsgerechtigde als verbroken kan worden beschouwd.
9. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting, een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie door die ander niet langer kan worden gevergd. Daarbij is van belang of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige - naar objectieve maatstaven - in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien. De enkele vaststelling van grievend gedrag van de alimentatiegerechtigde jegens de alimentatieplichtige, leidt er niet zonder meer toe dat daarmee de mogelijke aanspraak op een bijdrage aan levensonderhoud komt te vervallen. Een echtscheidingsprocedure gaat in het algemeen gepaard met de nodige emoties en vaak ook ruziegedrag. Door de gemoedstoestand van betrokkenen kunnen er ruzies ontstaan die zich onder normale omstandigheden niet zouden voordoen.
10. Als wordt vastgesteld dat de lotsverbondenheid tussen de ex-echtgenoten is verbroken, dan vervalt daarmee het recht op alimentatie. Voor de alimentatiegerechtigde zijn er dus verstrekkende gevolgen indien de lotsverbondenheid door diens gedrag is verbroken. De rechter dient derhalve een grote mate van terughoudendheid in acht te nemen bij het vaststellen van de verbreking van de lotsverbondenheid. Naarmate de duur van het huwelijk langer is geweest en/of uit het huwelijk kinderen zijn geboren, worden de eisen die aan het verbreken van de lotsverbondenheid worden gesteld zwaarder. Ook het gedrag van de alimentatiegerechtigde moet worden beoordeeld naar de impact die dit heeft op het leven van de alimentatieplichtige, de eventuele kinderen en de verdere sociale omgeving van de alimentatieplichtige. Dit vraagstuk dient aldus beoordeeld te worden aan de hand van alle relevante objectieve en subjectieve omstandigheden van het geval (HR 7 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7046). 11. Het hof is van oordeel dat de lotsverbondenheid tussen partijen niet is verbroken doordat de vrouw per sms, whatsapp en e-mail berichten aan de man heeft verzonden die door hem als bedreigend zijn ervaren. Het hof schaart dit gedrag van de vrouw onder het ruziegedrag dat kan ontstaan in de situatie van een echtscheidingsprocedure waarin de gemoederen door emoties kunnen oplopen. Hoewel voormeld gedrag als grievend is ervaren door de man en zijn nieuwe partner, wordt daarmee niet voldaan aan de zware eisen die aan het verbreken van de lotsverbondenheid worden gesteld. Dit mede in acht genomen de lange duur van het huwelijk van partijen van bijna 35 jaar.
12. Gelet op het vorenstaande, zal het hof hierna de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw beoordelen.
13. Volgens de vrouw staat haar behoefte aan een bijdrage van de man vast, aangezien zij een bijstandsuitkering ontvangt. De vrouw heeft nog steeds geen inkomen uit arbeid en zal in de huidige tijd op 58-jarige leeftijd ook niet snel in aanmerking komen voor betaalde werkzaamheden.
14. De man voert verweer als volgt:
- de vrouw heeft haar behoefte niet onderbouwd;
- de vrouw kan in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Gelet op haar leeftijd en arbeidsverleden dient haar een fictieve verdiencapaciteit van € 2.000,- bruto te worden toegerekend;
- uit de proceshouding van de vrouw blijkt niet dat zij behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man (zij heeft geen voorlopige voorziening verzocht, zij werkte niet mee aan de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en geeft geen toestemming voor uitkering van het notarisdepot ter zake de verkoopwinst van de voormalige echtelijke woning);
- de vrouw leeft al anderhalf jaar van een bijstandsuitkering. Haar huwelijksgerelateerde behoefte is verbleekt.
15. Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak de huwelijksgerelateerde behoefte niet verbleekt door enkel tijdsverloop. De enkele omstandigheid dat de vrouw haar uitgavenpatroon zo heeft moeten inrichten dat zij dat zij met haar lagere inkomen in haar levensonderhoud kon voorzien, brengt niet mee dat haar huidige behoefte niet meer overeenkomt met de huwelijksgerelateerde behoefte.
16. Echter, het hof begrijpt uit het verhandelde ter terechtzitting dat partijen aan het einde van hun samenwoning een inkomen op bijstandsniveau hadden vanwege het oneervolle ontslag van de man bij [naam] . Nu de vrouw ter zake in het geheel geen andere feiten heeft gesteld, gaat het hof er in redelijkheid vanuit dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw zich eveneens op dat niveau bevindt. Het hof zal de behoefte van de vrouw dan ook stellen op het bedrag van de bijstandsnorm 2021 voor een alleenstaande.
17. Wat de verdiencapaciteit van de vrouw betreft, is het hof van oordeel dat - mede gezien de psychische gevolgen die de vrouw van de echtscheiding ondervindt en de omstandigheid dat niet gebleken is dat zij in het verleden betaalde arbeid heeft verricht - op dit moment niet van de vrouw kan worden verlangd dat zij betaalde arbeid zoekt. De vrouw heeft met de overgelegde verslagen van de GZ-psycholoog (productie 13) genoegzaam onderbouwd dat zij daartoe nog niet in staat is. Daarnaast heeft haar advocaat ter terechtzitting onweersproken gesteld dat de gemeente achter het behandeltraject van de vrouw staat en haar de nodige tijd gunt om aan haar herstel te werken.
18. Nu de vrouw thans geen inkomen kan verwerven, gaat het hof ervan uit dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man tot voormelde bijstandsnorm 2021 voor een alleenstaande. De door de man gestelde proceshouding van de vrouw - wat daar verder ook van zij - doet daaraan niet af.
19. De vrouw is van mening dat de man informatie moet verschaffen over zijn inkomen. Uitgaande van de in eerste aanleg overgelegde loonstrook over de maand november 2020 heeft de man - inclusief vakantiegeld - een bruto inkomen van € 25.349,76 per jaar. Volgens berekening van de vrouw kan de man vooralsnog een bedrag van € 1.026,- netto/€ 1.750,- bruto per maand aan partneralimentatie betalen. In haar bij V-formulier van 28 september 2021 overgelegde draagkrachtberekeningen komt de vrouw voor het jaar 2021 op een bedrag van
€ 315,- per maand aan partneralimentatie.
20. De man stelt geen draagkracht te hebben voor de door de vrouw verzochte bijdrage. Hij is ontslagen bij zijn werkgever [naam] . Zijn tijdelijk contract als bezorger, later depot employee bij een witgoedbedrijf is niet verlengd omdat de man sinds november 2020 ziek is. De man legt als productie 14 bij V-formulier van 24 september 2021 een draagkrachtberekening over waaruit blijkt dat hij geen enkele draagkracht heeft.
21. Het hof stelt voorop dat - zoals de man terecht aanvoert - de partneralimentatie eerst kan ingaan per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking 18 mei 2021, zodat de draagkracht van de man per die datum beoordeeld moet worden.
22. Uit de bij V-formulier van 24 september 2021 overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat de man lijdt aan de gevolgen van long Covid (productie 7) en dat zijn tijdelijke arbeidscontract bij het witgoedbedrijf per 3 augustus 2021 is geëindigd (productie 5). Het hof stelt vast dat de man sinds die tijd in de Ziektewet zit en dat het gelet op de aard van zijn ziekte uitermate onzeker is of en wanneer hij weer aan het arbeidsproces kan deelnemen om inkomen te genereren. Gelet op die omstandigheden is het hof van oordeel dat de man na 3 augustus 2021 geen draagkracht meer heeft om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen.
23. Aangezien de man over de periode van 18 mei 2021 tot 3 augustus 2021 in beginsel wel enige draagkracht heeft en hij tevens vermogen bezit in de vorm van de helft van de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning van ruim € 48.000,-, welk bedrag thans nog bij de notaris in depot wordt gehouden, ziet het hof aanleiding zijn draagkracht over die periode te beoordelen.
24. Het hof gaat uit van een bruto jaarloon van de man bij het witgoedbedrijf van € 20.004,-, zoals opgenomen in de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening over 2021 (bijlage bij V-formulier van 28 september 2021). De advocaat van de man heeft ter terechtzitting desgevraagd bevestigd dat dat bedrag over het hele jaar bezien heel goed zou kunnen kloppen. Aan het verzoek van de advocaat van de man om het inkomen per periode te bekijken, gaat het hof in dit specifieke geval voorbij aangezien de man naast inkomen ook over een bescheiden vermogen beschikt waarmee hij schommelingen in zijn inkomen kan opvangen.
25. Partijen zijn het - gelet op de door beiden overgelegde draagkrachtberekeningen - eens over de volgende maandelijkse lasten:
- hypotheekaflossing/premie levensverzekering € 325,-
- forfait overige eigenaarslasten € 48,-
te verminderen met de gemiddelde basishuur van € 235,-
ziektekosten
- nominale premie basisverzekering ZVW € 111,-
- premie aanvullende ziektekostenverzekering € 12,-
- verplicht eigen risico € 32
te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 34,-.
26. De ziektekosten dienen voorts nog verminderd te worden met de te ontvangen zorgtoeslag. Het hof neemt in aanmerking het door de man opgevoerde bedrag van € 73,- per maand, overeenkomstig de overgelegde Voorschotbeschikking 2021 (productie 9 bij V-formulier van 24 september 2021).
27. Het hof houdt geen rekening met het bedrag van € 11,- per maand dat de man als ‘andere bijzondere kosten’ heeft opgevoerd. De man heeft niet gespecificeerd op welke lasten dit bedrag betrekking heeft.
28. Het hof zal de door de man opgevoerde aflossingen op de schuld bij Interbank eveneens buiten beschouwing laten. Deze huwelijkse schuld dient door beide partijen, ieder voor de helft te worden gedragen. De man kan het door hem te dragen aandeel in die schuld uit zijn deel van het depot bij de notaris voldoen, zoals partijen in eerste aanleg ook hebben afgesproken. De man heeft voorts, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw in haar brief van 28 september 2021, niet onderbouwd waarom de aflossingen op de schuld bij de Bijenkorf bij de bepaling van zijn draagkracht in aanmerking moeten worden genomen. Het hof laat deze schuld derhalve buiten beschouwing. Voor zover het een huwelijkse schuld betreft, kan de man het door hem te dragen aandeel daarin eveneens uit het hem toekomende deel van het depot bij de notaris voldoen.
29. De opgevoerde energiekosten van Eneco vallen onder de bijstandsnorm, zodat het hof daarmee geen rekening houdt. De man heeft zijn stelling ter zitting dat de energiekosten van zijn nieuwe partner dermate hoog zijn dat de helft daarvan in de berekening van zijn draagkracht moeten worden meegenomen, niet onderbouwd.
30. Het hof gaat evenals partijen uit van de tarieven 2021-2 en de bijstandsnorm voor een alleenstaande met het bijbehorende draagkrachtpercentage voor partneralimentatie van 60.
31. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man in de periode van 18 mei 2021 tot 3 augustus 2021 een alimentatie voor de vrouw toelaat van € 283,- per maand, welke alimentatie, gelet op haar behoefte in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Met ingang van 3 augustus 2021 heeft de man geen draagkracht meer voor enige partneralimentatie. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd. Het hof zal zijn draagkrachtberekening aan deze beschikking hechten.