ECLI:NL:GHDHA:2021:2419

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
200.290.422/01 en 200.290.424/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om partneralimentatie en verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vrouw om partneralimentatie en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat, verzocht het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en een uitkering tot levensonderhoud van € 1.750,- per maand te bepalen. De man, ook bijgestaan door zijn advocaat, voerde verweer en stelde dat de vrouw geen recht had op alimentatie vanwege grievend gedrag van haar kant, wat volgens hem de lotsverbondenheid had verbroken.

Het hof oordeelde dat de lotsverbondenheid niet was verbroken door de e-mails en berichten die de vrouw naar de man had gestuurd. Het hof benadrukte dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid een einde is gekomen. Het hof stelde vast dat de vrouw behoefte had aan een bijdrage in haar levensonderhoud, aangezien zij een bijstandsuitkering ontving en geen inkomen uit arbeid had. De man had in de periode van 18 mei 2021 tot 3 augustus 2021 enige draagkracht, en het hof bepaalde dat hij € 283,- per maand aan de vrouw moest betalen voor die periode. Met ingang van 3 augustus 2021 had de man echter geen draagkracht meer voor alimentatie.

Wat betreft de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, oordeelde het hof dat de man geen vorderingen had op het Rijk of de rechtsbijstandsverzekeraar op de peildatum van 9 december 2019, en dat de verzoeken van de vrouw ter zake schadevergoedingen en inboedel werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 november 2021
Zaaknummers : 200.290.422/01 en 200.290.424/01
Rekestnummers rechtbank : C/10/587475 FA RK 19-10594 en FA RK 20-1467
Zaaknummers rechtbank : C/10/587475 en C/10/592612
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Verweel-Nauman te Oostvoorne,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.M. Baltazar de Seixas te Spijkenisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 18 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 november 2020 van de rechtbank Rotterdam, hierna: de bestreden beschikking.
De man heeft op 9 april 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 21 mei 2021 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 24 september 2021 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 28 september 2021 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
  • op 24 september 2021 een V-formulier van 23 september 2021 met bijlagen;
  • op 28 september 2021 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 8 oktober 2021 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen de in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwde partijen uitgesproken. Voorts is - uitvoerbaar bij voorraad - de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap gelast zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.5.7 tot en met 2.5.19 van de bestreden beschikking. Het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in haar levensonderhoud is afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 18 mei 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen,
het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
de vrouw met ingang van de datum van haar verzoekschrift tot vaststelling van een partnerbijdrage van 23 december 2019, een bijdrage krijgt in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.750,- bruto per maand of een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie juist acht;
de vrouw de helft van de schadevergoeding toekomt, indien de man deze na afloop van zijn strafzaak uit ’s Rijks kas wordt toegekend;
de vrouw de helft van de vergoeding van Stichting Achmea Rechtsbijstand toekomt, wanneer de man alsnog de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand vergoed krijgt van de verzekering;
de vrouw alsnog aanspraak kan maken op de (opgeslagen) inboedel uit de voormalige echtelijke woning wanneer de man aanspraak maakt op verdeling van de goederen die de vrouw in haar eigen woning aan de [adres] te [plaats] heeft staan.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, het door de vrouw ingestelde appel als ongegrond en onbewezen af te wijzen.
De man verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen,
het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en te bepalen dat de vrouw aan hem een bedrag van € 2.500,- dient te voldoen, alsmede dat de vrouw de schuld van 13 november 2019 bij de gemeente [naam gemeente] zonder nadere verrekening met de man zal voldoen, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen en dat het hof de bestreden beschikking voor wat betreft rechtsoverweging 2.5.11 zal bekrachtigen.

Partneralimentatie

5. De vrouw is het er niet mee eens dat de rechtbank haar verzoek om partneralimentatie heeft afgewezen. Zij wenst een partneralimentatie van € 1.750,- per maand te ontvangen.
6. Het meest verstrekkende verweer van de man is dat de vrouw dusdanig grievend gedrag heeft vertoond (vele sms-, whatsappberichten en e-mailberichten in volgens hem steeds beangstigender vormen) dat aan iedere lotsverbondenheid tussen partijen een einde is gekomen en betaling van partneralimentatie in redelijkheid niet van de man kan worden gevergd.
Verbreking van de lotsverbondenheid?
7. Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beantwoording van de vraag of van een gewezen echtgenoot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere echtgenoot kan worden gevergd en, zo ja, tot welk bedrag, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de alimentatiegerechtigde.
8. De vraag die daarbij speelt, is of van de alimentatieplichtige in redelijkheid nog kan worden gevergd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde, met andere woorden, of de lotsverbondenheid die uit het ontbonden huwelijk voortvloeit als gevolg van gedragingen van de onderhoudsgerechtigde als verbroken kan worden beschouwd.
9. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting, een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie door die ander niet langer kan worden gevergd. Daarbij is van belang of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige - naar objectieve maatstaven - in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien. De enkele vaststelling van grievend gedrag van de alimentatiegerechtigde jegens de alimentatieplichtige, leidt er niet zonder meer toe dat daarmee de mogelijke aanspraak op een bijdrage aan levensonderhoud komt te vervallen. Een echtscheidingsprocedure gaat in het algemeen gepaard met de nodige emoties en vaak ook ruziegedrag. Door de gemoedstoestand van betrokkenen kunnen er ruzies ontstaan die zich onder normale omstandigheden niet zouden voordoen.
10. Als wordt vastgesteld dat de lotsverbondenheid tussen de ex-echtgenoten is verbroken, dan vervalt daarmee het recht op alimentatie. Voor de alimentatiegerechtigde zijn er dus verstrekkende gevolgen indien de lotsverbondenheid door diens gedrag is verbroken. De rechter dient derhalve een grote mate van terughoudendheid in acht te nemen bij het vaststellen van de verbreking van de lotsverbondenheid. Naarmate de duur van het huwelijk langer is geweest en/of uit het huwelijk kinderen zijn geboren, worden de eisen die aan het verbreken van de lotsverbondenheid worden gesteld zwaarder. Ook het gedrag van de alimentatiegerechtigde moet worden beoordeeld naar de impact die dit heeft op het leven van de alimentatieplichtige, de eventuele kinderen en de verdere sociale omgeving van de alimentatieplichtige. Dit vraagstuk dient aldus beoordeeld te worden aan de hand van alle relevante objectieve en subjectieve omstandigheden van het geval (HR 7 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7046).
11. Het hof is van oordeel dat de lotsverbondenheid tussen partijen niet is verbroken doordat de vrouw per sms, whatsapp en e-mail berichten aan de man heeft verzonden die door hem als bedreigend zijn ervaren. Het hof schaart dit gedrag van de vrouw onder het ruziegedrag dat kan ontstaan in de situatie van een echtscheidingsprocedure waarin de gemoederen door emoties kunnen oplopen. Hoewel voormeld gedrag als grievend is ervaren door de man en zijn nieuwe partner, wordt daarmee niet voldaan aan de zware eisen die aan het verbreken van de lotsverbondenheid worden gesteld. Dit mede in acht genomen de lange duur van het huwelijk van partijen van bijna 35 jaar.
12. Gelet op het vorenstaande, zal het hof hierna de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw beoordelen.
Behoefte/behoeftigheid
13. Volgens de vrouw staat haar behoefte aan een bijdrage van de man vast, aangezien zij een bijstandsuitkering ontvangt. De vrouw heeft nog steeds geen inkomen uit arbeid en zal in de huidige tijd op 58-jarige leeftijd ook niet snel in aanmerking komen voor betaalde werkzaamheden.
14. De man voert verweer als volgt:
- de vrouw heeft haar behoefte niet onderbouwd;
- de vrouw kan in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Gelet op haar leeftijd en arbeidsverleden dient haar een fictieve verdiencapaciteit van € 2.000,- bruto te worden toegerekend;
- uit de proceshouding van de vrouw blijkt niet dat zij behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man (zij heeft geen voorlopige voorziening verzocht, zij werkte niet mee aan de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en geeft geen toestemming voor uitkering van het notarisdepot ter zake de verkoopwinst van de voormalige echtelijke woning);
- de vrouw leeft al anderhalf jaar van een bijstandsuitkering. Haar huwelijksgerelateerde behoefte is verbleekt.
15. Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak de huwelijksgerelateerde behoefte niet verbleekt door enkel tijdsverloop. De enkele omstandigheid dat de vrouw haar uitgavenpatroon zo heeft moeten inrichten dat zij dat zij met haar lagere inkomen in haar levensonderhoud kon voorzien, brengt niet mee dat haar huidige behoefte niet meer overeenkomt met de huwelijksgerelateerde behoefte.
16. Echter, het hof begrijpt uit het verhandelde ter terechtzitting dat partijen aan het einde van hun samenwoning een inkomen op bijstandsniveau hadden vanwege het oneervolle ontslag van de man bij [naam] . Nu de vrouw ter zake in het geheel geen andere feiten heeft gesteld, gaat het hof er in redelijkheid vanuit dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw zich eveneens op dat niveau bevindt. Het hof zal de behoefte van de vrouw dan ook stellen op het bedrag van de bijstandsnorm 2021 voor een alleenstaande.
17. Wat de verdiencapaciteit van de vrouw betreft, is het hof van oordeel dat - mede gezien de psychische gevolgen die de vrouw van de echtscheiding ondervindt en de omstandigheid dat niet gebleken is dat zij in het verleden betaalde arbeid heeft verricht - op dit moment niet van de vrouw kan worden verlangd dat zij betaalde arbeid zoekt. De vrouw heeft met de overgelegde verslagen van de GZ-psycholoog (productie 13) genoegzaam onderbouwd dat zij daartoe nog niet in staat is. Daarnaast heeft haar advocaat ter terechtzitting onweersproken gesteld dat de gemeente achter het behandeltraject van de vrouw staat en haar de nodige tijd gunt om aan haar herstel te werken.
18. Nu de vrouw thans geen inkomen kan verwerven, gaat het hof ervan uit dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man tot voormelde bijstandsnorm 2021 voor een alleenstaande. De door de man gestelde proceshouding van de vrouw - wat daar verder ook van zij - doet daaraan niet af.
Draagkracht
19. De vrouw is van mening dat de man informatie moet verschaffen over zijn inkomen. Uitgaande van de in eerste aanleg overgelegde loonstrook over de maand november 2020 heeft de man - inclusief vakantiegeld - een bruto inkomen van € 25.349,76 per jaar. Volgens berekening van de vrouw kan de man vooralsnog een bedrag van € 1.026,- netto/€ 1.750,- bruto per maand aan partneralimentatie betalen. In haar bij V-formulier van 28 september 2021 overgelegde draagkrachtberekeningen komt de vrouw voor het jaar 2021 op een bedrag van
€ 315,- per maand aan partneralimentatie.
20. De man stelt geen draagkracht te hebben voor de door de vrouw verzochte bijdrage. Hij is ontslagen bij zijn werkgever [naam] . Zijn tijdelijk contract als bezorger, later depot employee bij een witgoedbedrijf is niet verlengd omdat de man sinds november 2020 ziek is. De man legt als productie 14 bij V-formulier van 24 september 2021 een draagkrachtberekening over waaruit blijkt dat hij geen enkele draagkracht heeft.
21. Het hof stelt voorop dat - zoals de man terecht aanvoert - de partneralimentatie eerst kan ingaan per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking 18 mei 2021, zodat de draagkracht van de man per die datum beoordeeld moet worden.
22. Uit de bij V-formulier van 24 september 2021 overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat de man lijdt aan de gevolgen van long Covid (productie 7) en dat zijn tijdelijke arbeidscontract bij het witgoedbedrijf per 3 augustus 2021 is geëindigd (productie 5). Het hof stelt vast dat de man sinds die tijd in de Ziektewet zit en dat het gelet op de aard van zijn ziekte uitermate onzeker is of en wanneer hij weer aan het arbeidsproces kan deelnemen om inkomen te genereren. Gelet op die omstandigheden is het hof van oordeel dat de man na 3 augustus 2021 geen draagkracht meer heeft om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen.
23. Aangezien de man over de periode van 18 mei 2021 tot 3 augustus 2021 in beginsel wel enige draagkracht heeft en hij tevens vermogen bezit in de vorm van de helft van de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning van ruim € 48.000,-, welk bedrag thans nog bij de notaris in depot wordt gehouden, ziet het hof aanleiding zijn draagkracht over die periode te beoordelen.
24. Het hof gaat uit van een bruto jaarloon van de man bij het witgoedbedrijf van € 20.004,-, zoals opgenomen in de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening over 2021 (bijlage bij V-formulier van 28 september 2021). De advocaat van de man heeft ter terechtzitting desgevraagd bevestigd dat dat bedrag over het hele jaar bezien heel goed zou kunnen kloppen. Aan het verzoek van de advocaat van de man om het inkomen per periode te bekijken, gaat het hof in dit specifieke geval voorbij aangezien de man naast inkomen ook over een bescheiden vermogen beschikt waarmee hij schommelingen in zijn inkomen kan opvangen.
25. Partijen zijn het - gelet op de door beiden overgelegde draagkrachtberekeningen - eens over de volgende maandelijkse lasten:
woonlasten
- hypotheekaflossing/premie levensverzekering € 325,-
- forfait overige eigenaarslasten € 48,-
te verminderen met de gemiddelde basishuur van € 235,-
ziektekosten
- nominale premie basisverzekering ZVW € 111,-
- premie aanvullende ziektekostenverzekering € 12,-
- verplicht eigen risico € 32
te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 34,-.
26. De ziektekosten dienen voorts nog verminderd te worden met de te ontvangen zorgtoeslag. Het hof neemt in aanmerking het door de man opgevoerde bedrag van € 73,- per maand, overeenkomstig de overgelegde Voorschotbeschikking 2021 (productie 9 bij V-formulier van 24 september 2021).
27. Het hof houdt geen rekening met het bedrag van € 11,- per maand dat de man als ‘andere bijzondere kosten’ heeft opgevoerd. De man heeft niet gespecificeerd op welke lasten dit bedrag betrekking heeft.
28. Het hof zal de door de man opgevoerde aflossingen op de schuld bij Interbank eveneens buiten beschouwing laten. Deze huwelijkse schuld dient door beide partijen, ieder voor de helft te worden gedragen. De man kan het door hem te dragen aandeel in die schuld uit zijn deel van het depot bij de notaris voldoen, zoals partijen in eerste aanleg ook hebben afgesproken. De man heeft voorts, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw in haar brief van 28 september 2021, niet onderbouwd waarom de aflossingen op de schuld bij de Bijenkorf bij de bepaling van zijn draagkracht in aanmerking moeten worden genomen. Het hof laat deze schuld derhalve buiten beschouwing. Voor zover het een huwelijkse schuld betreft, kan de man het door hem te dragen aandeel daarin eveneens uit het hem toekomende deel van het depot bij de notaris voldoen.
29. De opgevoerde energiekosten van Eneco vallen onder de bijstandsnorm, zodat het hof daarmee geen rekening houdt. De man heeft zijn stelling ter zitting dat de energiekosten van zijn nieuwe partner dermate hoog zijn dat de helft daarvan in de berekening van zijn draagkracht moeten worden meegenomen, niet onderbouwd.
30. Het hof gaat evenals partijen uit van de tarieven 2021-2 en de bijstandsnorm voor een alleenstaande met het bijbehorende draagkrachtpercentage voor partneralimentatie van 60.
31. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man in de periode van 18 mei 2021 tot 3 augustus 2021 een alimentatie voor de vrouw toelaat van € 283,- per maand, welke alimentatie, gelet op haar behoefte in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Met ingang van 3 augustus 2021 heeft de man geen draagkracht meer voor enige partneralimentatie. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd. Het hof zal zijn draagkrachtberekening aan deze beschikking hechten.

Verdeling

32. Gelet op de grieven van partijen liggen ter zake de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap de volgende onderwerpen aan het hof voor:
- toekomstige, door de man te ontvangen schadevergoedingen
- de inboedel en de lening bij de gemeente [naam gemeente]
- een bedrag van € 5.000,- in contanten.
Toekomstige, door de man te ontvangen schadevergoedingen
33. Het hof stelt voorop dat de vrouw haar verzoek ter zake door de man ontvangen schadevergoedingen heeft gewijzigd. Nu de man daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en op dit gewijzigde verzoek heeft gereageerd, zal het hof het gewijzigde verzoek van de vrouw in aanmerking nemen.
34. De man is wegens vermeende frauduleuze handelingen gepleegd tijdens het huwelijk van partijen verwikkeld in een strafzaak. In geval van de door de vrouw verwachte vrijspraak heeft hij volgens de vrouw op grond van artikel 534 van het Wetboek van Strafvordering recht op een schadevergoeding. Voorts kan de man bij geen vervolging of vrijspraak waarschijnlijk via zijn rechtsbijstandsverzekering nog een vergoeding voor de gemaakte kosten claimen, waaronder de kosten van de advocaat van € 22.233,76. De vrouw stelt dat nu zij mede-draagplichtig is voor de schuld die tijdens het huwelijk van partijen is aangegaan bij de moeder van de man om voormelde (advocaat)kosten in zijn strafzaak te kunnen voldoen, zij ook recht op de helft van de mogelijk uit te keren schadevergoedingen van de tijdens het huwelijk gemaakte kosten betreffende die strafzaak.
35. De man stelt dat hij bereid is eventueel te ontvangen schadevergoedingen tot een bedrag van
€ 22.233,76 bij helfte met de vrouw te delen, aangezien dit bedrag ziet op de kosten die tijdens het huwelijk van partijen zijn gemaakt. Alle overige vergoedingen zullen volgens de man het karakter hebben van smartengeld dat aan hem is verknocht en niet in de huwelijksgemeenschap valt. De man wijst erop dat nog geen enkele uitkering heeft plaatsgevonden, zodat vallen in de huwelijksgemeenschap en enige verdeling hiervan niet aan de orde is.
36. Het hof overweegt als volgt. Het hof kan alleen de goederen verdelen die op de peildatum
9 december 2019 aanwezig waren. De man had destijds nog geen vorderingen op het Rijk of de rechtsbijstandsverzekeraar zodat van verdeling ter zake geen sprake kan zijn. De grief van de vrouw faalt. Ook op het moment van de mondelinge behandeling in appel had de man nog geen vordering op het Rijk of op de rechtsbijstandsverzekeraar. De verzoeken onder II en III van het petitum van de vrouw zullen worden afgewezen.
37. De man heeft ter terechtzitting wel verklaard dat bij vergoeding van zijn advocaatkosten door de rechtsbijstandsverzekeraar hij dit bedrag met de vrouw zal delen. Hoewel deze afspraak zich niet leent voor opname in het dictum is de man jegens de vrouw daaraan gebonden. Het hof gaat ervan uit dat de man zich aan deze afspraak houdt.
De inboedel en de lening bij de gemeente [naam gemeente]
38. Vaststaat dat de vrouw ten tijde van de echtscheidingsprocedure de gemeenschappelijke woning van partijen heeft verlaten en op 13 november 2019 een lening is aangegaan bij de gemeente [naam gemeente] voor de inrichting van haar nieuwe woning. De rechtbank heeft bepaald dat de man deze lening - die vóór de peildatum 9 december 2019 is aangegaan - voor de helft dient te dragen, en dat ook de waarde van de nieuw aangeschafte inboedelgoederen tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behoort.
39. De vrouw stelt dat zij bij haar vertrek uit de voormalige echtelijke woning veel inboedelgoederen achter heeft moeten laten en daarom voormelde lening heeft moeten aangaan. Zij is het niet eens met de aanspraak die de man zou kunnen maken op de helft van de nieuw aangeschafte inboedelgoederen. Mocht de man daartoe overgaan, dan dient de inboedel van de voormalige echtelijke woning eveneens nog nader verdeeld te worden.
40. Volgens de man is de inboedel uit de voormalige echtelijke woning reeds lang verdeeld, zoals de rechtbank in de bestreden beschikking ook heeft overwogen. De vrouw is in de gelegenheid gesteld alle inboedelgoederen naar keuze uit die woning te halen, hetgeen zij ook heeft gedaan.
41. Het hof overweegt als volgt. De man heeft ter terechtzitting verklaard geen aanspraak te zullen maken op de inboedelgoederen die zich in de huidige woning van de vrouw bevinden. Het hof begrijpt hieruit dat alle inboedelgoederen (zowel de oude als de nieuwe) daarmee tussen partijen zijn verdeeld. De vrouw heeft derhalve geen belang meer bij het onder IV van haar petitum geformuleerde verzoek. Het hof zal dit verzoek afwijzen.
42. De man heeft in zijn petitum in incidenteel appel nog verzocht dat de vrouw de schuld van
13 november 2019 bij de gemeente [naam gemeente] zonder nadere verrekening met de man zal voldoen. Nu de man ter terechtzitting desgevraagd heeft verklaard dat deze lening voor hem geen punt meer is, beschouwt het hof dit verzoek - wat daar verder ook van zij - als ingetrokken.
Het bedrag van € 5.000,- in contanten
43. De man stelt in incidenteel appel dat de vrouw vóór de peildatum een bedrag van € 5.000,- in contanten heeft opgenomen dat nog in de verdeling moet worden betrokken.
44. Volgens de vrouw betrof voormeld bedrag een letselschade-uitkering aan haar. Zij heeft dit bedrag op 6 juni 2019 in delen van de bankrekening op haar naam opgenomen en op 7 juni 2019 contant en in bijzijn van de man aan zijn moeder overhandigd. Dit bedrag is gebruikt ter aflossing van de schuld van partijen bij de moeder van de man en als zodanig ook door de man aangetekend op de bijlage van de overeenkomst tot geldlening (productie 10).
45. Het hof overweegt dat de man ter terechtzitting zijn incidenteel appel inzake het bedrag van
€ 5.000,- heeft ingetrokken, zodat dit geen verdere bespreking behoeft.

Proceskosten

46. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het andersluidende verzoek van de man zal worden afgewezen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin het verzoek van de vrouw om een uitkering tot haar levensonderhoud is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw voor de periode van 18 mei 2021 tot 3 augustus 2021 op € 283,- per maand en met ingang van 3 augustus 2021 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, A.N. Labohm en W. Burgerhart, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 november 2021.