ECLI:NL:GHDHA:2021:2385

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.281.845/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht - Bewijs mondelinge afspraak huurprijs en stuiting verjaring huurtermijnen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de huurprijs van een pand en de vraag of de huurtermijnen zijn verjaard. [appellant] stelt dat hij geen huur hoefde te betalen omdat hij met [geïntimeerde] had afgesproken dat hij het pand zou opknappen. [geïntimeerde] vordert echter achterstallige huur van [appellant]. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] heeft bewezen dat partijen een huurprijs van € 1.000,- per maand zijn overeengekomen. De vordering van [geïntimeerde] wordt toegewezen, maar slechts gedeeltelijk, omdat een deel van de vordering is verjaard. De tegenvordering van [appellant] wordt afgewezen. Het hof behandelt ook de procesgang, waarin [appellant] in hoger beroep is gekomen tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter. Het hof concludeert dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] de bewijslast droeg en dat hij in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De grieven van [appellant] worden verworpen, en de vordering in reconventie van [appellant] wordt niet-ontvankelijk verklaard. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen en veroordeelt [appellant] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof: 200.281.845/01
Zaaknummer rechtbank: 7541749/ CV EXPL 19-7700
Arrest van 7 december 2021
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats 1]
(gemeente [gemeente]),
appellant in het principaal appel,
verweerder in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge,
tegen
Pieter [geïntimeerde],
wonend in [woonplaats 2],
verweerder in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht.

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen strijden over de vraag of [appellant] een huur van € 1.000,- per maand moest betalen voor het pand dat hij huurde van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] vordert achterstallige huur van [appellant], maar [appellant] brengt daar tegenin dat hij geen huur hoefde te betalen omdat hij met [geïntimeerde] had afgesproken dat hij het pand zou opknappen. [appellant] stelt verder dat de huurvordering is verjaard en dat hij een tegenvordering heeft op [geïntimeerde].
1.2
Het hof oordeelt in dit arrest dat [geïntimeerde] heeft bewezen dat partijen hebben afgesproken dat de huur € 1.000,- per maand bedroeg. Het hof wijst de vordering van [geïntimeerde] toe, maar niet volledig, omdat een deel ervan is verjaard. De tegenvordering van [appellant] wordt afgewezen.

2.Procesverloop

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het dossier van de procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam;
  • het tussenvonnis van 13 september 2019 (hierna het tussenvonnis) en
het eindvonnis 5 juni 2020 (hierna: het eindvonnis);
  • de dagvaarding in hoger beroep van 15 juli 2020 van [appellant];
  • de memorie van grieven, met producties;
  • het arrest van dit hof van 27 oktober 2020 waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast (die niet is doorgegaan);
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel en vermeerdering van eis, met producties;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel.
2.2
Op verzoek van [geïntimeerde] is een datum voor een mondelinge behandeling bepaald. [appellant] heeft het hof vervolgens meegedeeld te willen afzien van de mondelinge behandeling en heeft arrest gevraagd. In reactie daarop heeft [geïntimeerde] zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft partijen vervolgens bericht dat de mondelinge behandeling geen doorgang zal vinden en heeft een datum voor arrest bepaald.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Tussen partijen staat onder meer het volgende vast:
3.2
[appellant] was vennoot van de vennootschap onder firma “[naam VOF]” (hierna: de vof). De (drie) vennoten van de vof wilden een café exploiteren in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: “het pand”). [appellant] had het voornemen dat pand te kopen.
3.3
Ten behoeve van een verbouwing aan het pand heeft [geïntimeerde] op 10 april 2008 een lening verstrekt aan de vennoten van € 15.000,-.
3.4
Op 10 mei 2008 is het café geopend. Kort daarna is er onenigheid tussen de vennoten ontstaan en is de vof gestaakt. De bank verstrekte geen verdere financiering aan [appellant].
3.5
[geïntimeerde] heeft het pand vervolgens gekocht en op 6 augustus 2008 geleverd gekregen. [geïntimeerde] en [appellant] kwamen overeen dat [appellant] het pand zou huren met de mogelijkheid om het pand in de toekomst te kopen. Daarnaast kwamen zij overeen dat indien [geïntimeerde] het pand eerder aan een derde zou kunnen verkopen, [appellant] het pand vrijwillig zou ontruimen.
3.6
Partijen hebben geen schriftelijke huurovereenkomst opgemaakt. Wel hebben zij op 4 augustus 2008 een ontruimingsbeding op schrift gesteld, dat als volgt luidt:
“PIETER [geïntimeerde] (...) hierna te noemen “eigenaar”, en
[appellant] (...) hierna te noemen ‘huurder’.
De huurder huurt op dit moment de onroerende zaak [adres], te [postcode] [plaatsnaam]. (...)
Eigenaar en huurder kwamen overeen dat de huurder op het eerste verzoek van de eigenaar het object zal verlaten en wel wanneer de eigenaar het object zal overdragen aan een volgende koper. (...)”

4.Vorderingen en de beslissing van de kantonrechter

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard en gevorderd, samengevat en voor zover nog van belang in hoger beroep:
- ontbinding althans ontbonden verklaring van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde;
- veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 143.889,84 en de wettelijke rente over € 123.265,81 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.000,- per maand zolang hij in gebreke blijft met de ontruiming;
- veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.2
[geïntimeerde] heeft aan zijn vordering kort gezegd het volgende ten grondslag gelegd: Partijen zijn aanvankelijk een huur van € 2.000,- per maand overeengekomen. In 2011 is de huur naar beneden bijgesteld tot € 1.000,- per maand. [appellant] heeft slechts af en toe huur betaald en is zijn huurverplichtingen niet nagekomen. De huurachterstand over de periode augustus 2008 tot en met 28 februari 2019 bedraagt € 123.265,81.
4.3
[appellant] heeft gemotiveerd betwist dat is overeengekomen dat hij huur zou betalen. Volgens hem zijn partijen overeengekomen dat [appellant] een bedrag van € 20.000,- en bouwmaterialen in het pand zou investeren en dat hij gedurende de verbouwing van het pand gebruik mocht maken.
4.4
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat hij met [appellant] een huur van € 1.000,- per maand is overeengekomen.
4.5
In het eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] in het opgedragen bewijs is geslaagd. De geldvorderingen van [geïntimeerde] zijn toegewezen tot het bedrag van € 59.918,70. Dit bedrag ziet op de huurachterstand over de periode januari 2014 tot en met februari 2019 (€ 58.275,81), rente daarover en incassokosten (€ 1.642,89).
Ook de gevorderde ontbinding en ontruiming zijn toegewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten.
De huurvordering over de periode vóór januari 2014 is volgens de kantonrechter verjaard en daarom afgewezen.
4.6
Na het eindvonnis heeft de ontruiming plaatsgevonden. [appellant] heeft daarna conservatoir beslag gelegd op het pand.
5. Vordering in hoger beroep en grieven tegen het vonnis in het principaal appel
5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij vordert in hoger beroep:
- vernietiging van het vonnis van 1 april 2019 (het vonnis waarbij een comparitie van partijen is bevolen), van het tussenvonnis en van het eindvonnis;
- alsnog afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en
- veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties plus nakosten, kosten van het conservatoir beslag en executiekosten.
[appellant] heeft zeven grieven aangevoerd tegen het eindvonnis.
5.2
[appellant] heeft in hoger beroep ook een vordering in reconventie (tegenvordering) ingesteld (zo begrijpt het hof uit het petitum van de memorie van grieven gelezen in samenhang met de toelichting op grief 7).
[appellant] vordert in reconventie:
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 275.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.3
Aan deze vordering heeft [appellant] kort gezegd ten grondslag gelegd dat:
(i) bij de ontruiming van het pand professionele gereedschappen van [appellant] ter waarde van € 50.000,- zijn “verdonkeremaand”, en
(ii) [geïntimeerde] zich niet aan afspraken heeft gehouden waardoor [appellant] de verbouwingswerkzaamheden (een investering van [appellant] ter waarde van € 225.000,-) niet heeft kunnen vervolmaken en de afgesproken verdeling van de meerwaarde van het pand illusoir is.
Volgens [appellant] is [geïntimeerde] door de verbouwingen ongerechtvaardigd verrijkt, althans is [geïntimeerde] in de verdelingsafspraak toerekenbaar tekortgeschoten en heeft [geïntimeerde] door dit alles jegens [appellant] onrechtmatig gehandeld.

6.Beoordeling van het principaal appel

6.1
Het hof zal de grieven van [appellant] hierna samengevat weergeven en beoordelen. Ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof daarbij een andere volgorde hanteren en een aantal grieven gezamenlijk behandelen. Het hof zal daarbij ook ingaan op de vordering in reconventie van [appellant] gelet op de verwevenheid daarvan met de grieven.
6.2
[appellant] voert met grieven 2 tot en met 7 (samengevat) het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte bewezen verklaard dat [geïntimeerde] en [appellant] een huurprijs van € 1.000,- zijn overeengekomen. Partijen hebben een alternatieve afspraak gemaakt. Die afspraak (hierna verder: de alternatieve afspraak) hield in dat [appellant] géén huur zou betalen maar het pand zou opknappen en daarin zou investeren. Vervolgens zou [geïntimeerde] het pand verkopen en [appellant] zou dan meedelen in de winst. De kantonrechter heeft het beroep van [appellant] op de alternatieve afspraak ten onrechte verworpen en had [appellant] in de gelegenheid moeten stellen om het bestaan van die afspraak te onderbouwen en te bewijzen.
Gelet op de alternatieve afspraak heeft [appellant] een tegenvordering op [geïntimeerde] van € 225.000,- (zie de vordering van [appellant] in reconventie).
Indien [appellant] toch huur zou zijn verschuldigd, dan kan hij in ieder geval € 225.000,- in verrekening brengen. Er bestaat al met al geen betalingsachterstand die de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
Maandelijkse huur van € 1.000,- bewezen?
6.3
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] de bewijslast draagt van zijn stelling dat hij met [appellant] een maandelijkse huur van (laatstelijk) € 1.000,- is overeengekomen.
6.4
Het hof is het ook eens met het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] het opgedragen bewijs heeft geleverd. [geïntimeerde] heeft in het kader van zijn bewijsopdracht drie getuigen laten horen ([geïntimeerde] zelf, zijn echtgenote E. [geïntimeerde]-Korteland en de bedrijfsadviseur W. de Neef). [appellant] is daarna in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren en heeft daarvan gebruik gemaakt door zelf een getuigenverklaring af te leggen.
Niet alleen hebben alle getuigen aan de zijde van [geïntimeerde] met zoveel woorden verklaard dat met [appellant] een maandelijkse huur van € 1.000,- is afgesproken, die afspraak volgt bovendien uit de verklaring van [appellant] zelf. [appellant] heeft immers onder meer verklaard:

Er is nooit gesproken over een huur van € 2.000,- per maand. Zover ik mij herinner ging het om € 1.200.- per maand inclusief verzekering en exclusief gas, water en elektriciteit. De verzekering was dacht ik ongeveer € 200,- per maand. Als ik het pand had gekocht en een hypotheek lening had gekregen, had ik ook ongeveer dit bedrag per maand moeten betalen. Er was geen geld en ik kon dit bedrag dus niet elke maand betalen. Wat ik kon missen heb ik toen aan [geïntimeerde] betaald, ook wel contant aan zijn zoon op het kantoor.”
6.5
Verder is er ook schriftelijk bewijs dat [appellant] gehouden was in ieder geval enig bedrag aan huur te betalen. [appellant] schreef in zijn e-mail van 3 maart 2014 aan de gemeente immers onder meer:
“Hij[[geïntimeerde], toevoeging hof]
verzocht mij om de achterstand van de huur alsmede over de maand maart de huur over te maken. (…) Omdat de heer [geïntimeerde] door dit voorval ernstig in verlegenheid werd gebracht sommeerde hij mij de huur over te maken dat inmiddels ook gebeurd is.”
6.6
Het hof verwerpt de bezwaren die [appellant] tegen het bewijsoordeel van de kantonrechter heeft aangevoerd en licht dit als volgt toe:
- Het argument van [appellant] dat hij als getuige heeft verklaard dat hij slechts heeft
gesprokenover de huurbetaling
,gaat niet op. [appellant] heeft daarnaast immers verklaard dat hij het besproken bedrag niet elke maand kon betalen en ook dat hij heeft betaald wat hij kon missen. Daaruit volgt dat ook [appellant] zelf uitging van een afspraak om huur te betalen.
- Het betoog van [appellant] dat getuigen [geïntimeerde]-Korteland en De Neef niet uit eigen waarneming hebben verklaard, wordt verworpen. Beide getuigen hebben expliciet verklaard dat zij aanwezig waren bij het gesprek tussen [geïntimeerde] en [appellant] over de huur van € 1.000,- per maand.
- De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] hem in tien jaar tijd niet heeft gesommeerd is in tegenspraak met de hiervoor geciteerde e-mail van 3 maart 2014 aan de gemeente, waarin [appellant] zelf melding maakt van een sommatie door [geïntimeerde].
Alternatieve afspraak?
6.7
Het (bevrijdend) verweer van [appellant] dat hij vanwege het bestaan van een alternatieve afspraak geen huur hoefde te betalen is terecht verworpen door de kantonrechter. [appellant] heeft zijn stelling dat hij geen huur hoefde te betalen onvoldoende onderbouwd in het licht van zijn e-mail van 3 maart 2014 aan de gemeente (waarin hij melding maakt van een huurachterstand en van een huurbetaling) en zijn getuigenverklaring (waarin hij het bestaan van de afspraak om voor het pand iedere maand huur te betalen heeft bevestigd) (zie hiervoor onder 6.4 en 6.5).
6.8
De grief van [appellant] dat de kantonrechter hem in de gelegenheid had moeten stellen om de alternatieve afspraak te bewijzen, wordt gelet op het voorgaande verworpen. De kantonrechter was niet gehouden bewijslevering toe te laten omdat [appellant] de alternatieve afspraak onvoldoende heeft onderbouwd. Daar komt nog bij dat [appellant] geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan.
De vordering in reconventie van [appellant] en zijn beroep op verrekening
6.9
Over de vordering in reconventie van [appellant] oordeelt het hof als volgt.
[appellant] heeft in de procedure bij de kantonrechter geen vordering in reconventie ingesteld; in de vonnissen van de kantonrechter is daarvan geen melding gemaakt en ook uit de overige processtukken in eerste aanleg blijkt dit niet. Anders dan [appellant] onder 22 van de memorie van grieven heeft gesteld, is ook in de “akte uitlaten” die [appellant] na de enquête heeft ingediend (en die de kantonrechter deels buiten beschouwing heeft gelaten), geen “vordering met betrekking tot de verbouwing” opgenomen.
[appellant] heeft dus pas in hoger beroep een vordering in reconventie ingesteld. Dat is echter niet mogelijk (zie artikel 353 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv) en daarom laat het hof die vordering buiten beschouwing.
6.1
In het kader van het beroep van [appellant] op verrekening is nog wel van belang of [appellant] een tegenvordering op [geïntimeerde] heeft. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat de gegrondheid van het verweer van [appellant] dat hij een tegenvordering heeft, niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (zie artikel 6:136 Burgerlijk Wetboek) zodat aan het beroep op verrekening voorbij moet worden gegaan. Het hof licht dit hierna toe.
6.11
Voor zover de gestelde tegenvordering betrekking heeft op de alternatieve afspraak is het beroep van [appellant] daarop hiervoor al verworpen. Zijn stelling dat hij wegens niet-nakoming van die afspraak een tegenvordering op [geïntimeerde] heeft, stuit hier op af.
[appellant] heeft subsidiair aangevoerd dat hij een tegenvordering heeft wegens ongerechtvaardigde verrijking omdat het pand van [geïntimeerde] in waarde is vermeerderd dankzij verbouwingen en investeringen van [appellant]. [appellant] heeft in dit kader onder meer verwezen naar een verklaring van [naam 1] van [naam bedrijf] van 8 juli 2020. [geïntimeerde] heeft daartegen echter gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat:
- de werkzaamheden die [appellant] heeft verricht, dateren van vóór 6 augustus 2008, toen [geïntimeerde] het pand in eigendom kreeg,
- voor zover [appellant] daarna nog werkzaamheden heeft verricht, deze niet tot waardevermeerdering van het pand hebben geleid aangezien het pand ten tijde van de ontruiming in slechte staat verkeerde. [geïntimeerde] heeft dat onderbouwd met de verklaring van [naam 2] die in 2010 in opdracht van [geïntimeerde] in het pand verbouwingswerkzaamheden heeft uitgevoerd, de ontruimingsverklaring met foto’s van de toeziende incassomedewerker [incassomedewerker] van 6 november 2020, een verklaring van de deurwaarder die de ontruiming heeft begeleid en een bouwkundig rapport met foto’s van 5 november 2020. Gelet op dit gemotiveerde verweer is de tegenvordering wegens ongerechtvaardigde verrijking niet eenvoudig vast te stellen.
Datzelfde geldt voor de gestelde tegenvordering van € 50.000,- wegens het verdwijnen van gereedschappen tijdens de ontruiming. Ook die tegenvordering is gemotiveerd betwist door [geïntimeerde], onder meer onder verwijzing naar een door hem overgelegde verklaring van de ontruimende deurwaarder W. Kistemaker van 9 november 2020.
Mocht de kantonrechter een deel van de akte buiten beschouwing laten? (grief 1)
6.12
Het hof zal tot slot nog ingaan op grief 1 in het principaal appel.
Deze grief richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter in het eindvonnis (r.o. 2.2) dat de door [appellant] ingediende “akte uitlaten” buiten beschouwing moet worden gelaten voor zover deze geen betrekking heeft op het getuigenverhoor.
6.13
Deze grief leidt niet tot vernietiging van het eindvonnis. [appellant] heeft in hoger beroep alsnog de gelegenheid gehad om zijn stellingen in de akte naar voren te brengen en heeft dat ook gedaan. Hetgeen in de akte naar voren is gebracht heeft betrekking op de achtergrond van het geschil, de betwisting van de verplichting huur te betalen, het beroep op de alternatieve afspraak en (subsidiair) op verrekening. Een en ander is hiervoor genoegzaam besproken en kan niet leiden tot gegrondverklaring van (een van) de grieven.
6.14
De conclusie uit het voorgaande is dat het hof met de kantonrechter bewezen acht dat [appellant] een huurachterstand heeft waarvan de hoogte de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Alle grieven in het principaal appel worden daarmee verworpen. Wat betreft de door [appellant] in hoger beroep voor het eerst ingestelde vordering in reconventie wordt [appellant] niet ontvankelijk verklaard.

7.Vordering en grieven tegen het vonnis in het incidenteel appel

[geïntimeerde] heeft incidenteel appel tegen het eindvonnis ingesteld omdat hij het niet eens is met het oordeel van de kantonrechter dat een deel van de huurvordering is verjaard. Hij vordert in hoger beroep alsnog volledige toewijzing van de huurvordering.
Daarnaast vordert hij, bij wijze van eisvermeerdering:
- veroordeling van [appellant] tot betaling van € 15.000,- aan [geïntimeerde], te vermeerderen met 6% rente per jaar vanaf 11 november 2015 tot de dag van voldoening, en
- opheffing van het conservatoire beslag van 24 augustus 2020 binnen vijf dagen na betekening van het arrest en doorhaling van dat beslag bij het kadaster op straffe van een dwangsom van € 150,- per dag dat [appellant] daarmee in gebreke blijft,
- met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.

8.Beoordeling van het incidenteel appel

Verjaring gestuit?
8.1
Volgens [geïntimeerde] is de verjaring van de huurvordering gestuit door erkenning (artikel 3:318 BW). [geïntimeerde] heeft daarbij gewezen op de e-mails van [appellant] van 28 mei 2013 en 3 maart 2014.
8.2
In zijn e-mail van 28 mei 2013 aan [geïntimeerde] heeft [appellant] onder meer geschreven:

Wel wil ik je verzoeken mij vanaf nu uitstel te verlenen voor maximaal drie maanden.
Ik praat dan over de gehele voldoening van tienduizend euro.(
achterstand kosten rente e.c.t.)”
Deze e-mail levert naar het oordeel van het hof geen erkenning van de huurschuld op omdat [appellant] slechts om uitstel van betaling vraagt van een niet nader genoemde schuld. Uit de e-mail blijkt niet dat [appellant] doelt op een huurschuld, laat staan een huurachterstand.
De e-mail van 3 maart 2014 (zie hiervoor onder 6.5) is niet gericht aan [geïntimeerde] en levert alleen al daarom geen erkenning op in de zin van artikel 3:318 BW.
Verder is nog van belang dat de enkele betaling van een maandelijks verschuldigd bedrag, behoudens bijzondere omstandigheden, niet kan worden aangemerkt als erkenning van de verschuldigdheid van enig ander bedrag dan in feite betaald wordt. [geïntimeerde] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld.
Eisvermeerdering van € 15.000,- te vermeerderen met rente
8.3
[geïntimeerde] heeft aan zijn eisvermeerdering ten grondslag gelegd dat [appellant] € 15.000,- heeft geleend ten behoeve van de verbouwing van het pand (zie onder 3.3.) en dat die lening niet is afgelost. [geïntimeerde] heeft in dat verband een “schuldbekentenis” overgelegd van 10 april 2008 die door [appellant] en de andere vennoten van de vof is ondertekend. Daar staat in dat Rowood B.V., vertegenwoordigd door [geïntimeerde], € 15.000,-
“ter beschikking stelt aan de geldnemers voor de periode van 6 weken, te weten uiterlijk 22 mei 2008 tegen een overeengekomen rente van 6% op jaarbasis.”
8.4
[appellant] heeft betwist dat hij de debiteur is van de lening; volgens hem was de vof de debiteur. Hij voert verder aan dat de lening gelet op het tijdsverloop al zal zijn afgelost dan wel verjaard en wijst er in dat verband op dat de lening al na zes weken moest worden terugbetaald.
8.5
Naar het oordeel van het hof slaagt het beroep van [appellant] op verjaring. In de door [geïntimeerde] overgelegde schuldbekentenis staat dat de lening uiterlijk op 22 mei 2008 moest worden terugbetaald. Gelet op de verjaringstermijn van vijf jaar (artikel 3:307 lid 1 BW) te rekenen na aanvang van de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden is de vordering tot nakoming (namelijk: aflossing van de lening) dus verjaard.
Vordering opheffing beslag
8.6
Uit hetgeen het hof in het principaal appel heeft overwogen volgt dat het door [appellant] ingeroepen recht, ter zake waarvan hij conservatoir beslag op het pand heeft gelegd, ondeugdelijk is. Bovendien moet worden vastgesteld dat [appellant] geen eis in de hoofdzaak heeft ingesteld nu een eis in reconventie in hoger beroep niet mogelijk is als dat niet al in eerste aanleg is gebeurd (zie hiervoor onder 6.9) én niet is gebleken dat [appellant] daarvoor (tijdig) een aparte procedure is gestart. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het gelegde conservatoire beslag is vervallen (artikel 700 lid 3, laatste volzin, Rv). Het hof volstaat in dat verband met de constatering dat het door [appellant] op het pand van [geïntimeerde] gelegde conservatoire beslag inmiddels is vervallen. De gevorderde doorhaling van het beslag wordt toegewezen met dien verstande dat de dwangsom op € 50,- per dag wordt gesteld en wordt gemaximeerd.

9.Conclusie in het principaal en het incidenteel appel

De conclusie is dat het principaal appel noch het incidenteel appel doel treft en dat het tussenvonnis en het eindvonnis dienen te worden bekrachtigd. Bij een aparte bekrachtiging van het vonnis van 1 april 2019 bestaat geen belang nu daarin slechts een comparitie van partijen is bevolen en geen rechtsoordelen zijn gegeven.
Hetgeen [geïntimeerde] in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd wordt afgewezen. Ten aanzien van zijn in hoger beroep ingestelde vordering in reconventie wordt [appellant] niet ontvankelijk verklaard. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal appel. Nu partijen in het incidenteel appel over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten in het incidenteel appel worden gecompenseerd.
Beslissing in het principaal en het incidenteel appel
Het hof:
- bekrachtigt het tussenvonnis en het eindvonnis;
- veroordeelt [appellant] het door hem gelegde conservatoire beslag van 24 augustus 2020 binnen vijf dagen na betekening van dit arrest door te halen bij het kadaster op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag dat [appellant] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-;
- wijst af hetgeen [geïntimeerde] in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd;
- verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn in hoger beroep ingestelde vordering in reconventie;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.727,- aan griffierecht en op € 3.278,- aan salaris advocaat;
- compenseert de kosten van het incidenteel hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée, A.E.A.M. van Waesberghe en F. van der Hoek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.