ECLI:NL:GHDHA:2021:2051

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.338/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de rechtsgeldigheid daarvan in het arbeidsrecht

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van [verweerster] door Prosperity International B.V. [verweerster] was sinds 6 augustus 2018 in dienst bij Prosperity en had een contract dat tweemaal stilzwijgend was verlengd. Na verschillende verzoeken van [verweerster] om een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, en na een aantal verzoeken om salarisverhoging, heeft Prosperity op 5 januari 2021 [verweerster] op staande voet ontslagen. Het ontslag werd gebaseerd op de stelling dat [verweerster] zich onprofessioneel had gedragen en beledigende uitlatingen had gedaan. [verweerster] heeft het ontslag betwist en verzocht om een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg de verzoeken van [verweerster] toegewezen, maar Prosperity is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. Het hof oordeelde dat de gedragingen van [verweerster] niet zodanig waren dat van Prosperity niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Het hof heeft Prosperity veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 2.500,- bruto aan [verweerster].

De uitspraak benadrukt de vereisten voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet en de rol van de communicatie tussen werkgever en werknemer in het arbeidsrecht. Het hof heeft ook de proceskostenveroordeling in eerste aanleg bevestigd, waarbij Prosperity als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.296.338/01
Zaaknummer rechtbank : 9042884 \ EJ VERZ 21-81077
beschikking van 9 november 2021
inzake
Prosperity International B.V.,
gevestigd te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: Prosperity,
advocaat: mr. B. Baaijens te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonend te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. R.J. Maassen te Gouda.

1.Waar deze zaak over gaat

[verweerster] is op staande voet ontslagen. In deze zaak gaat het om de vraag of het ontslag op staande voet terecht is gegeven en of [verweerster] recht heeft op een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding.

2.Het verloop van het geding

2.1
Bij beroepschrift van 29 juni 2021 (bij het hof binnengekomen op 1 juli 2021) is Prosperity in hoger beroep gekomen van een tussen partijen gegeven beschikking van 6 april 2021 van de kantonrechter te Gouda. Prosperity heeft zes grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht en heeft producties overgelegd.
2.2
Bij verweerschrift in hoger beroep heeft [verweerster] de grieven bestreden.
2.3
Partijen hebben ingestemd met een enkelvoudige mondelinge behandeling. Op 28 september 2021 heeft deze behandeling plaatsgevonden ten overstaan van mr. C.A. Joustra, waarbij partijen hun zaak hebben doen toelichten door hun advocaten. Prosperity heeft daarbij gebruik gemaakt van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Het proces-verbaal maakt deel uit van het procesdossier.
2.4
Bij V9-formulier van 11 oktober 2021 heeft de advocaat van Prosperity gereageerd op het proces-verbaal. Terecht wordt opgemerkt dat op pagina 1 van het proces-verbaal sprake is van een verschrijving: Prosperity werd tijdens de mondelinge behandeling bijgestaan door mrs. B. Baaijens en J.A. Koorevaar (en niet alleen door mr. Baaijens), terwijl [verweerster] werd bijgestaan door mr. R.J. Maassen (en niet door de mrs. Koorevaar en Maassen).
2.5
Ten slotte is uitspraak bepaald op heden.

3.Inleiding

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [verweerster] is op 6 augustus 2018 bij Prosperity in dienst getreden als [functienaam] voor 30 uur in de week. Zij had een contract voor een jaar. De arbeidsovereenkomst is tweemaal stilzwijgend verlengd voor een jaar. [verweerster] verdiende laatstelijk € 1.260,- bruto per maand.
( ii) [verweerster] heeft Prosperity vanaf september 2020 verschillende keren gevraagd om een overeenkomst te sluiten tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, waarbij in de overeenkomst zou moeten worden opgenomen dat het initiatief bij de werkgever is gelegen. Prosperity heeft daaraan niet willen meewerken. Verder heeft [verweerster] Prosperity een aantal keer gevraagd om loonsverhoging. Op dat verzoek is Prosperity evenmin ingegaan.
( iii) Bij e-mail van 11 november 2020 schrijft [verweerster] aan de directeur van Prosperity, [naam directeur], het volgende:
“[naam directeur],
In uw schrijven van 10.11.2020 laat u weten dat ik recht heb op salaris (het minimumloon) en daar heb ik uiteraard rechtop want dat is het laagste niveau in Nederland wat je kunt verdienen.
Mijn werkzaamheden heb ik tot op de dag van vandaag correct uitgevoerd en dus begrijp ik niet goed wat u bedoelt dat ik mijn werkzaamheden weer moet oppakken. Deze werkzaamheden heb ik nooit verzaakt dus hoef ik ze ook niet weer op te pakken.
De mensen die hun werkzaamheden wel aan het verzaken zijn is de werkgever en zijn manager. Genoeg bewijzen.
Ik vind zeker dat ik door u wordt gegijzeld omdat u mijn situatie grof misbruikt en dat ik een wel weer goedkope kracht voor u ben.
[verweerster]”
( iv) Op 13 november 2020 heeft Prosperity een e-mail met de volgende inhoud aan [verweerster] gestuurd:
“Ik heb u nu herhaalde malen voorgehouden dat ik van u verwacht dat u ophoudt met het maken van verwijten en dat u op een zakelijke en professionele manier uw werkzaamheden voortzet. Om nu wederom te lezen dat u mij het verwijt maakt dat ik u zou gijzelen en dat u mij daarnaast verwijt dat ik uw situatie grof misbruik, is voor mij volstrekt onacceptabel. Hierbij verzoek ik u nogmaals dringend om in het vervolg dit soort uitlatingen achterwege te laten en op een zakelijke en professionele houding door te gaan. Ik wil mijn uiterste best doen om deze situatie weer werkbaar te krijgen, maar ik verwacht dat u dat ook doet.
Mocht u in uw opstelling en grove beledigingen volharden, dan waarschuw ik u niet nogmaals, maar zal ik mij genoodzaakt zien alsnog het door u gewenste initiatief tot ontslag nemen. Het ontslag zal in dat geval echter een ontslag op staande voet zijn.”
( v) Op 23 december 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster], [naam directeur] (directeur van Prosperity) en [naam leidinggevende] (leidinggevende van [verweerster]). In het door [naam leidinggevende] opgemaakte verslag staat dat in het gesprek aan de orde is gekomen dat [verweerster] een aantal malen heeft gevraagd om een ontslag met wederzijds goedvinden, een verzoek dat Prosperity niet heeft willen inwilligen. Verder staat in het verslag onder meer het volgende:
“[naam directeur] wil dat de sociale houding van [verweerster] naar de werkgever en leidinggevende toe voldoet aan de normale sociale omgangsvormen. [verweerster] zegt dat dat onmogelijk voor haar is omdat ze beide niet mag. Op dit punt blijft [verweerster] door [naam directeur] heen praten en luistert niet waarop [naam directeur] meerdere keren aangeeft dat dit gedrag niet langer getolereerd wordt en vraagt [verweerster] om de normale omgangsvormen te volgen. Gedurende het gesprek geven zowel [naam directeur] als [naam leidinggevende] een aantal malen aan dat uitspraken van [verweerster] die zij in het gesprek deed een voorbeeld zijn. Dit zijn opmerkingen als: onbetrouwbare leugenaars etc. [naam directeur] verzoekt [verweerster] opnieuw dit soort uitspraken niet meer te doen omdat hij anders genoodzaakt is strengere maatregelen te overwegen waarop [verweerster] zegt dat hij haar dan maar op staande voet moet ontslaan.”
( vi) Bij e-mail van 5 januari 2021 schrijft [verweerster] het volgende aan Prosperity:
“Naar aanleiding van het verslag van de afgedwongen bespreking van woensdag 23.12.2020, meld ik mij hierbij ziek voor onbepaalde tijd.
Ik ben door jullie ernstig misleid en voel mij totaal aangeslagen door jullie boosaardig gedrag.
Op dinsdag 12 januari 2012 heb ik een afspraak met de huisarts.
Ik hoor wel wanneer er een afspraak staat met de bedrijfsarts.”
( vii) Prosperity heeft [verweerster] diezelfde dag op staande voet ontslagen. De ontslagbrief vermeldt onder meer het volgende:
“Op 9 september 2020 en 2 oktober 2020 verzocht u ons tot tweemaal toe om mee te werken aan een ontslag met wederzijds goedvinden (…). Nadat wij u eerder al kenbaar hadden gemaakt geen handtekening te willen zetten onder een beëindigingsovereenkomst waarin in strijd met de waarheid zou worden opgenomen dat het initiatief tot ontslag van Prosperity afkomstig was, hebben wij u op 20 oktober bij e-mail voor de tweede keer laten weten hier niet mee akkoord te kunnen gaan. U heeft zich daarop zeer teleurgesteld getoond over onze weigering tegemoet te komen aan uw wensen, hetgeen zich uitte in een negatieve houding en het uiten van grove beledigingen in de richting van de directie van Prosperity.
Tijdens het gesprek dat wij hadden op 28 oktober 2020 en per e-mail op 5 november 2020 hebben wij aangegeven graag een streep onder deze negatieve voorvallen te willen zetten en te hopen op een positieve voortzetting van het dienstverband. Aan dit verzoek gaf u geen gehoor getuige uw e-mail van 6 november 2020 waarin u ons opnieuw beledigde en onder andere stelde dat wij Prosperity verwaarloosden, dat wij misbruik maakten van onze machtspositie en dat wij dit op misplaatste manier zouden tonen.
Op 10 november 2020 drongen wij er opnieuw bij u op aan om uw negatieve houding achter u te laten en uw werkzaamheden op reguliere wijze op te pakken. Wederom beledigde u ons door in uw e-mail van 11 november 2020 te stellen dat wij onze taken verwaarloosden, dat wij u gijzelden en grof misbruik maakten van uw situatie. Ik zond u op 13 november vervolgens een heldere laatste waarschuwing.
(…)
De herhaalde waarschuwingen om uw toon te matigen hebben helaas geen effect gehad. Naar aanleiding van het eindejaarsgesprek dat wij op 23 december 2020 hebben gevoerd stuurde u diezelfde middag opnieuw een beledigende e-mail waarin u onder andere schreef:
“Leuzen als ‘werken loont’ en ‘arbeidsvreugde’ zijn 2 dingen die je bij jou als werkgever niet kunt vinden.”
Intussen had u ook op andere wijze uw onvrede over de gang van zaken geventileerd, onder meer door tot twee keer toe het kerstgeschenk weg te gooien in het bijzijn [van] collega’s.
(…)
Wij zijn – opnieuw – zeer ontstemd over uw gedrag en de inhoud van uw jongste e-mailberichten, in het bijzonder de e-mail van hedenochtend. (…)
Dat u, ondanks herhaalde waarschuwingen en ondanks de vele weken die inmiddels zijn verstreken sinds ons besluit om niet mee te werken aan een beëindiging van het dienstverband onder de door u gewenste voorwaarden, blijft volharden in uw ongepaste uitlatingen en ongefundeerde zware beschuldigingen is voor ons onacceptabel. Met uw gedrag en uitlatingen in de afgelopen periode hebt u de arbeidsverhoudingen diepgravend verstoord en is het voor een vruchtbare samenwerking benodigde vertrouwen bij ons volledig komen weg te vallen. Wij wensen niet te werken met werknemers die ons bij voortduring beledigen en niet in staat zijn op een zakelijke en constructieve wijze samen te werken.”
3.2
[verweerster] heeft de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet betwist. Zij heeft de kantonrechter verzocht Prosperity te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.098,81 bruto aan transitievergoeding, een bedrag van € 2.540,42 bruto aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een bedrag van € 7.277,76 bruto aan billijke vergoeding.
3.3
Prosperity is in de procedure bij de kantonrechter niet verschenen. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [verweerster] toegewezen, met veroordeling van Prosperity in de proceskosten.
3.4
In hoger beroep heeft Prosperity het hof verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van [verweerster] alsnog af te wijzen.
3.5
[verweerster] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.

4.Beoordeling

4.1
Met grief 1 betoogt Prosperity dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven. Volgens Prosperity is sinds de laatste verlenging van de arbeidsovereenkomst op 6 augustus 2020 de relatie tussen partijen aanzienlijk verslechterd. [verweerster] wilde niet meer voor Prosperity blijven werken en heeft Prosperity een aantal keer gevraagd om beëindiging van de arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst. Prosperity was niet bereid daaraan mee te werken omdat [verweerster] – in strijd met de waarheid – wilde dat in die overeenkomst zou staan dat Prosperity het initiatief had genomen tot de beëindiging van de overeenkomst. Ook vroeg [verweerster] steeds om salarisverhoging. Toen Prosperity ook op dat verzoek niet inging, is [verweerster] op regelmatige basis ernstige beledigingen gaan uiten aan het adres van Prosperity. [verweerster] gedroeg zich onzakelijk en onprofessioneel. Tot slot voert Prosperity aan dat zij [verweerster] op 13 november 2020 uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd dat zij hiermee moest stoppen omdat zij anders op staande voet zou worden ontslagen. Prosperity karakteriseert haar e-mail als een laatste waarschuwing aan het adres van [verweerster]. [verweerster] is niettemin door blijven gaan met haar beledigingen. De e-mail van 5 januari 2021 vormde de druppel die de emmer deed overlopen.
4.2
[verweerster] karakteriseert haar uitlatingen veeleer als kritiek over de wijze waarop binnen de onderneming van Prosperity leiding werd gegeven. Zij heeft verder aangevoerd dat zij [naam directeur] en [naam leidinggevende] inderdaad heeft laten merken ernstig teleurgesteld te zijn over de weigering van Prosperity om te komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden en over de weigering om in te gaan op [verweerster]’ verzoek om salarisverhoging. Dat was volgens haar onder meer de reden om gedurende enige tijd ’s ochtends bij binnenkomst niet langer “goede morgen” te zeggen.
4.3
Het hof oordeelt als volgt. Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is vereist dat sprake is van een dringende reden. Onder een dringende reden wordt verstaan zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst langer te laten voortduren. Naar het oordeel van het hof vormen de gedragingen van [verweerster] die Prosperity aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, geen dringende reden. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
4.4
Uit de stellingen van beide partijen volgt dat er onenigheid is ontstaan naar aanleiding van het verzoek van [verweerster] om beëindiging met wederzijds goedvinden en haar verzoek om salarisverhoging. [verweerster] heeft haar ongenoegen op duidelijke, maar onprofessionele wijze aan Prosperity te kennen gegeven. [verweerster]’ wijze van communiceren en haar onprofessionele houding ter zake van de weigering van Prosperity om op haar verzoeken in te gaan, hebben bij Prosperity grote irritatie opgewekt. Prosperity heeft een aantal malen laten weten dat zij de opstelling van [verweerster] niet accepteerde. Uit een en ander volgt dat de arbeidsverhouding in de loop der tijd ernstig verstoord is geraakt.
4.5
Prosperity heeft [verweerster] bij brief van 13 november 2020 gesommeerd “in het vervolg dit soort [beledigende] uitlatingen achterwege te laten en op een zakelijke en professionele houding door te gaan” en te kennen gegeven dat zij anders zou overgaan tot ontslag op staande voet. Dat [verweerster] haar houding in de weken daarop niet wezenlijk heeft gewijzigd volgt onder meer uit het verslag van het gesprek dat op 23 december 2020 heeft plaatsgevonden. Ondanks de ‘laatste waarschuwing’ van 13 november 2020 heeft Prosperity [verweerster] echter in de periode november-december 2020 niet (op staande voet) ontslagen. Zij heeft ook geen andere maatregelen getroffen. Volgens Prosperity was de e-mail van 5 januari 2020 de druppel die de emmer deed overlopen. In deze e-mail schrijft [verweerster]: “Ik ben door jullie ernstig misleid en voel mij totaal aangeslagen door jullie boosaardig gedrag.” Het hof is van oordeel dat [verweerster] zich in deze e-mail weliswaar niet professioneel heeft geuit, maar de bewoordingen van de e-mail brengen niet mee dat van Prosperity niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het hof acht daarbij van belang dat Prosperity het volgens haar ongewenste gedrag van [verweerster] gedurende enkele maanden heeft laten voortduren. Ondanks de herhaalde “beledigingen” van [verweerster], ook na “de laatste waarschuwing” op 13 november 2020, zag Prosperity al die tijd onvoldoende aanleiding om in te gaan op het verzoek van [verweerster] om de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever met wederzijds goedvinden te beëindigen. De omstandigheid dat [verweerster] haar werk goed deed, heeft kennelijk al die tijd opgewogen tegen haar ongewenste gedrag. Tegen deze achtergrond acht het hof de “beledigingen” in de e-mail van 5 januari 2020 niet ernstig genoeg om te kunnen spreken van “de druppel die de emmer deed overlopen”.
4.6
Grief 1 is dus ongegrond. Voor de volledigheid vermeldt het hof nog dat de gebeurtenissen vóór augustus 2020 (volgens Prosperity) geen rol hebben gespeeld in haar beslissing om [verweerster] op staande voet te ontslaan, zodat het hof daaraan geen aandacht zal besteden. Ook het feit dat [verweerster] een aantal malen zonder voorafgaande toestemming van Prosperity een snipperdag opnam, is niet van belang voor de beoordeling van dit geschil. Die omstandigheid heeft Prosperity immers niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd.
4.7
Het vorenstaande betekent dat ook de grieven 2, 3 en 4 ongegrond zijn. Nu het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, is Prosperity een vergoeding voor onregelmatig ontslag verschuldigd en (in beginsel) ook een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Uitsluitend als sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerster] kan de betaling van een transitievergoeding achterwege blijven. Uit de beoordeling van grief 1 vloeit voort dat daarvan geen sprake is. Weliswaar was het gedrag van [verweerster] op gezette tijden ongepast, maar de hoge lat van ernstig verwijtbaar handelen wordt daarmee niet gehaald.
4.8
Met grief 5 komt Prosperity op tegen de hoogte van de toegewezen billijke vergoeding. [verweerster] heeft de billijke vergoeding als volgt berekend: het salaris over de periode 5 januari 2021 tot 6 augustus 2021, vermeerderd met de gederfde transitievergoeding over die periode. Dit komt uit op € 9.818,18 bruto. Daarop heeft zij in mindering gebracht de vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Per saldo komt de billijke vergoeding volgens [verweerster] uit op € 7.277,76 bruto.
4.9
Prosperity heeft in het kader van haar vijfde grief aangevoerd dat het onwaarschijnlijk is dat de arbeidsovereenkomst nog tot 6 augustus 2021 zou zijn doorgelopen. Zij voert aan dat voor haar begin januari 2021 de maat vol was en dat de arbeidsovereenkomst hoe dan ook op korte termijn zou zijn beëindigd. Verder is zij van mening dat ook de transitievergoeding en de WW-uitkering op de billijke vergoeding in aftrek moeten komen.
4.1
Deze grief slaagt. Het hof acht het aannemelijk dat, als [verweerster] niet op staande voet was ontslagen, de arbeidsovereenkomst ruim voor 6 augustus 2021 zou zijn geëindigd. Immers, vast staat dat de arbeidsrelatie inmiddels ernstig verstoord was geraakt, dat Prosperity [verweerster] niet langer als werknemer wilde handhaven en dat ook [verweerster] de overeenkomst graag (met wederzijds goedvinden) wilde beëindigen. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst hoe dan ook uiterlijk rond 1 april 2021 zou zijn geëindigd, ofwel doordat partijen alsnog een vaststellingsovereenkomst zouden hebben gesloten, ofwel doordat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zou hebben ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. In dat verband merkt het hof nog op dat het niet aannemelijk is dat het opzegverbod ‘ziekte’ aan ontbinding in de weg zou hebben gestaan, omdat een ontbindingsverzoek van Prosperity geen verband zou houden met de ziekte van [verweerster], maar met feiten en omstandigheden die zich al eerder hadden voorgedaan en hebben geresulteerd in een ernstig verstoorde arbeidsverhouding.
4.11
Partijen zijn het erover eens dat bij de becijfering van de ‘waarde van het dienstverband’ van [verweerster] moet worden verdisconteerd dat [verweerster] een vergoeding voor onregelmatige opzegging ontvangt in verband met het onterechte ontslag op staande voet. Het hof ziet geen aanleiding om met het recht op een eventuele WW-uitkering rekening te houden bij de hoogte van de billijke vergoeding. Als Prosperity de arbeidsovereenkomst op juiste wijze had beëindigd, zou [verweerster] ook aanspraak hebben kunnen maken op een WW-uitkering, zij het dat deze dan een aantal maanden later zou zijn ingegaan. Ditzelfde geldt voor het recht op de transitievergoeding. Verder is niet gebleken dat [verweerster] in de eerste maanden van 2021 andere inkomsten uit arbeid heeft genoten. Tot slot is van belang dat Prosperity weliswaar een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het onterechte ontslag op staande voet, maar dat daar tegenover staat dat mede door de opstelling van [verweerster] inmiddels tussen partijen een ernstig verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. Immers [verweerster] bleef aansturen op een beëindiging van haar dienstverband en weigerde op een gegeven moment zelfs om ‘goedemorgen’ en ‘goedenavond’ te zeggen toen Prosperity niet bereid was mee te werken aan een ontslag middels een vaststellingsovereenkomst en niet bereid was om een salarisverhoging toe te kennen, Het hof ziet geen aanleiding om met de (mogelijk) slechte kansen van [verweerster] op de arbeidsmarkt rekening te houden. Daarvoor is van belang dat het dienstverband relatief kort heeft geduurd en binnen enkele maanden hoe dan ook zou zijn geëindigd. Alles afwegend is het hof van oordeel dat een billijke vergoeding van € 2.500,- bruto passend is.
4.12
Grief 6 ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Naar het oordeel van het hof heeft Prosperity nog steeds te gelden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Zij is dus terecht in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat de grief faalt.
4.13
Ook in hoger beroep is Prosperity de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Zij zal dus ook worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
4.14
Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen van Prosperity omdat deze ofwel niet terzake dienend zijn, ofwel onvoldoende concreet.

5.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beschikking voor zover de kantonrechter daarin een billijke vergoeding van € 7.277,76 bruto heeft toegewezen en in zoverre opnieuw recht doende:
o veroordeelt Prosperity tot betaling aan [verweerster] van een billijke vergoeding van € 2.500,- bruto;
- bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
- veroordeelt Prosperity in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] tot aan deze uitspraak bepaald op € 338,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris van de advocaat;
- verklaart deze beschikking wat betreft de betalings- en kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, F.J. Verbeek en C.J. Frikkee en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.