3.1Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [verweerster] is op 6 augustus 2018 bij Prosperity in dienst getreden als [functienaam] voor 30 uur in de week. Zij had een contract voor een jaar. De arbeidsovereenkomst is tweemaal stilzwijgend verlengd voor een jaar. [verweerster] verdiende laatstelijk € 1.260,- bruto per maand.
( ii) [verweerster] heeft Prosperity vanaf september 2020 verschillende keren gevraagd om een overeenkomst te sluiten tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, waarbij in de overeenkomst zou moeten worden opgenomen dat het initiatief bij de werkgever is gelegen. Prosperity heeft daaraan niet willen meewerken. Verder heeft [verweerster] Prosperity een aantal keer gevraagd om loonsverhoging. Op dat verzoek is Prosperity evenmin ingegaan.
( iii) Bij e-mail van 11 november 2020 schrijft [verweerster] aan de directeur van Prosperity, [naam directeur], het volgende:
“[naam directeur],
In uw schrijven van 10.11.2020 laat u weten dat ik recht heb op salaris (het minimumloon) en daar heb ik uiteraard rechtop want dat is het laagste niveau in Nederland wat je kunt verdienen.
Mijn werkzaamheden heb ik tot op de dag van vandaag correct uitgevoerd en dus begrijp ik niet goed wat u bedoelt dat ik mijn werkzaamheden weer moet oppakken. Deze werkzaamheden heb ik nooit verzaakt dus hoef ik ze ook niet weer op te pakken.
De mensen die hun werkzaamheden wel aan het verzaken zijn is de werkgever en zijn manager. Genoeg bewijzen.
Ik vind zeker dat ik door u wordt gegijzeld omdat u mijn situatie grof misbruikt en dat ik een wel weer goedkope kracht voor u ben.
[verweerster]”
( iv) Op 13 november 2020 heeft Prosperity een e-mail met de volgende inhoud aan [verweerster] gestuurd:
“Ik heb u nu herhaalde malen voorgehouden dat ik van u verwacht dat u ophoudt met het maken van verwijten en dat u op een zakelijke en professionele manier uw werkzaamheden voortzet. Om nu wederom te lezen dat u mij het verwijt maakt dat ik u zou gijzelen en dat u mij daarnaast verwijt dat ik uw situatie grof misbruik, is voor mij volstrekt onacceptabel. Hierbij verzoek ik u nogmaals dringend om in het vervolg dit soort uitlatingen achterwege te laten en op een zakelijke en professionele houding door te gaan. Ik wil mijn uiterste best doen om deze situatie weer werkbaar te krijgen, maar ik verwacht dat u dat ook doet.
Mocht u in uw opstelling en grove beledigingen volharden, dan waarschuw ik u niet nogmaals, maar zal ik mij genoodzaakt zien alsnog het door u gewenste initiatief tot ontslag nemen. Het ontslag zal in dat geval echter een ontslag op staande voet zijn.”
( v) Op 23 december 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster], [naam directeur] (directeur van Prosperity) en [naam leidinggevende] (leidinggevende van [verweerster]). In het door [naam leidinggevende] opgemaakte verslag staat dat in het gesprek aan de orde is gekomen dat [verweerster] een aantal malen heeft gevraagd om een ontslag met wederzijds goedvinden, een verzoek dat Prosperity niet heeft willen inwilligen. Verder staat in het verslag onder meer het volgende:
“[naam directeur] wil dat de sociale houding van [verweerster] naar de werkgever en leidinggevende toe voldoet aan de normale sociale omgangsvormen. [verweerster] zegt dat dat onmogelijk voor haar is omdat ze beide niet mag. Op dit punt blijft [verweerster] door [naam directeur] heen praten en luistert niet waarop [naam directeur] meerdere keren aangeeft dat dit gedrag niet langer getolereerd wordt en vraagt [verweerster] om de normale omgangsvormen te volgen. Gedurende het gesprek geven zowel [naam directeur] als [naam leidinggevende] een aantal malen aan dat uitspraken van [verweerster] die zij in het gesprek deed een voorbeeld zijn. Dit zijn opmerkingen als: onbetrouwbare leugenaars etc. [naam directeur] verzoekt [verweerster] opnieuw dit soort uitspraken niet meer te doen omdat hij anders genoodzaakt is strengere maatregelen te overwegen waarop [verweerster] zegt dat hij haar dan maar op staande voet moet ontslaan.”
( vi) Bij e-mail van 5 januari 2021 schrijft [verweerster] het volgende aan Prosperity:
“Naar aanleiding van het verslag van de afgedwongen bespreking van woensdag 23.12.2020, meld ik mij hierbij ziek voor onbepaalde tijd.
Ik ben door jullie ernstig misleid en voel mij totaal aangeslagen door jullie boosaardig gedrag.
Op dinsdag 12 januari 2012 heb ik een afspraak met de huisarts.
Ik hoor wel wanneer er een afspraak staat met de bedrijfsarts.”
( vii) Prosperity heeft [verweerster] diezelfde dag op staande voet ontslagen. De ontslagbrief vermeldt onder meer het volgende:
“Op 9 september 2020 en 2 oktober 2020 verzocht u ons tot tweemaal toe om mee te werken aan een ontslag met wederzijds goedvinden (…). Nadat wij u eerder al kenbaar hadden gemaakt geen handtekening te willen zetten onder een beëindigingsovereenkomst waarin in strijd met de waarheid zou worden opgenomen dat het initiatief tot ontslag van Prosperity afkomstig was, hebben wij u op 20 oktober bij e-mail voor de tweede keer laten weten hier niet mee akkoord te kunnen gaan. U heeft zich daarop zeer teleurgesteld getoond over onze weigering tegemoet te komen aan uw wensen, hetgeen zich uitte in een negatieve houding en het uiten van grove beledigingen in de richting van de directie van Prosperity.
Tijdens het gesprek dat wij hadden op 28 oktober 2020 en per e-mail op 5 november 2020 hebben wij aangegeven graag een streep onder deze negatieve voorvallen te willen zetten en te hopen op een positieve voortzetting van het dienstverband. Aan dit verzoek gaf u geen gehoor getuige uw e-mail van 6 november 2020 waarin u ons opnieuw beledigde en onder andere stelde dat wij Prosperity verwaarloosden, dat wij misbruik maakten van onze machtspositie en dat wij dit op misplaatste manier zouden tonen.
Op 10 november 2020 drongen wij er opnieuw bij u op aan om uw negatieve houding achter u te laten en uw werkzaamheden op reguliere wijze op te pakken. Wederom beledigde u ons door in uw e-mail van 11 november 2020 te stellen dat wij onze taken verwaarloosden, dat wij u gijzelden en grof misbruik maakten van uw situatie. Ik zond u op 13 november vervolgens een heldere laatste waarschuwing.
De herhaalde waarschuwingen om uw toon te matigen hebben helaas geen effect gehad. Naar aanleiding van het eindejaarsgesprek dat wij op 23 december 2020 hebben gevoerd stuurde u diezelfde middag opnieuw een beledigende e-mail waarin u onder andere schreef:
“Leuzen als ‘werken loont’ en ‘arbeidsvreugde’ zijn 2 dingen die je bij jou als werkgever niet kunt vinden.”
Intussen had u ook op andere wijze uw onvrede over de gang van zaken geventileerd, onder meer door tot twee keer toe het kerstgeschenk weg te gooien in het bijzijn [van] collega’s.
(…)
Wij zijn – opnieuw – zeer ontstemd over uw gedrag en de inhoud van uw jongste e-mailberichten, in het bijzonder de e-mail van hedenochtend. (…)
Dat u, ondanks herhaalde waarschuwingen en ondanks de vele weken die inmiddels zijn verstreken sinds ons besluit om niet mee te werken aan een beëindiging van het dienstverband onder de door u gewenste voorwaarden, blijft volharden in uw ongepaste uitlatingen en ongefundeerde zware beschuldigingen is voor ons onacceptabel. Met uw gedrag en uitlatingen in de afgelopen periode hebt u de arbeidsverhoudingen diepgravend verstoord en is het voor een vruchtbare samenwerking benodigde vertrouwen bij ons volledig komen weg te vallen. Wij wensen niet te werken met werknemers die ons bij voortduring beledigen en niet in staat zijn op een zakelijke en constructieve wijze samen te werken.”