ECLI:NL:GHDHA:2021:204

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
200.264.852
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsbepaling en gezag van gewijsde in huurrelatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Leeuwenhuys B.V. en [appellante] over de huurprijs van een woning. [appellante] huurt een woning van Leeuwenhuys en betaalt hiervoor € 590,- per maand. Leeuwenhuys stelt echter dat de huurprijs oorspronkelijk € 900,- per maand was en dat [appellante] in betalingsachterstand verkeert. In een eerdere procedure heeft de kantonrechter Leeuwenhuys in het gelijk gesteld, maar [appellante] is tegen dat vonnis in hoger beroep gegaan. Het hof heeft in een ander arrest geoordeeld dat de huurprijs van € 590,- per maand bindend is en dat er geen bewijs is voor de hogere huurprijs. Dit arrest heeft gezag van gewijsde, wat betekent dat het bindend is voor de onderhavige zaak. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van Leeuwenhuys af, omdat [appellante] geen betalingsachterstand heeft opgebouwd. Leeuwenhuys wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.264.852/01
Rolnummer rechtbank : 7036033 \ CV EXPL 18-26974

Arrest van 16 februari 2021

in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A.K. Ramdas te Rotterdam,
tegen

Leeuwenhuys B.V.,

gevestigd te De Bult, gemeente Steenwijkerland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Leeuwenhuys,
advocaat: mr. D. van Hijkoop te Doetinchem.

Het procesverloop

1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het dossier van de procedure voor de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, eindigend met het tussen partijen gewezen vonnis van 24 mei 2019;
  • de appeldagvaarding en de memorie van grieven (met producties) van [appellante];
  • de memorie van antwoord van Leeuwenhuys;
  • de dagbepaling van de pleidooizitting op 5 oktober 2020;
  • de mededeling van Leeuwenhuys op 1 oktober 2020 dat zij afziet van pleidooi en van [appellante] dat zij daarmee instemt;
  • de akte uitlating van [appellante] (met één productie);
  • de antwoordakte van Leeuwenhuys.

Feiten, vordering, grondslag en vonnis

2.1
Tussen partijen staat vast dat [appellante] een woning van Leeuwenhuys huurt en dat zij daarvoor € 590,- per maand betaalt.
2.2
Bij brief van 2 oktober 2015 heeft Leeuwenhuys zich op het standpunt gesteld dat een huurprijs van (aanvankelijk) € 900,- per maand is overeengekomen, zodat [appellante] te weinig huur betaalt en een grote betalingsachterstand heeft gekregen.
2.3
In een andere procedure tussen partijen heeft de kantonrechter Leeuwenhuys daarin gelijk gegeven. In die procedure is de kantonrechter bij eindvonnis van 16 februari 2018 uitgegaan van een maandelijkse huurbetalingsverplichting van € 900,- en dus niet € 590,-. [appellante] is tegen dat vonnis in hoger beroep gegaan.
2.4
Omdat [appellante] de hogere huurprijs ook na dat vonnis weigerde te betalen, is Leeuwenhuys de onderhavige procedure begonnen en heeft zij gevorderd dat [appellante] de achterstallige huur en de verdere maandelijkse huurtermijnen van (geïndexeerd) € 959,72 per maand betaalt en dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt wegens wanbetaling en [appellante] verplicht om de woning te ontruimen.
2.5
De kantonrechter heeft zich gehouden aan de huurbetalingsverplichting die in het eerdere vonnis van 16 februari 2018 tussen partijen was bepaald. Daarom heeft hij in het thans bestreden vonnis van 24 mei 2019, [appellante] veroordeeld tot betaling van € 3.840,92 aan achterstallige huur en de huurovereenkomst ontbonden maar alleen indien voornoemd bedrag niet binnen een maand was betaald. [appellante] is in de proceskosten veroordeeld.

Gebeurtenis ondertussen in de andere zaak

3.1
Inmiddels heeft het hof arrest gewezen in de andere zaak tussen partijen, dus in het (andere) hoger beroep tegen het vonnis van 16 februari 2018. Dat is het arrest van 12 mei 2020 met zaaknummer 200.239.739/02, gepubliceerd onder ECLI:NL:GHDHA:2020:896.
3.2
In dat arrest heeft het hof geoordeeld dat op de ondertekende huurovereenkomst tussen [appellante] en (de rechtsvoorganger van) Leeuwenhuys een maandelijkse huurprijs van € 590,- staat (€ 540,- kale huur en € 40,- voorschot geleverde zaken en diensten) en dat er geen bewijs is dat [appellante] € 900,- per maand moet betalen. Omdat [appellante] alle verschuldigde huur (€ 590,- per maand) heeft betaald, heeft zij geen betalingsachterstand. Het vonnis van de kantonrechter van 16 februari 2018 is daarom niet juist. Het hof heeft dat vonnis vernietigd. Tegen dit arrest is geen cassatie ingesteld, zodat het in kracht van gewijsde is gegaan.

Beoordeling in hoger beroep

4.1
[appellante] beroept zich in haar akte op (de inhoud van) het arrest van 12 mei 2020. Het hof overweegt dat dat arrest over dezelfde huurrelatie tussen dezelfde partijen gaat als de onderhavige zaak en daarom ‘gezag van gewijsde’ heeft. Dat betekent voor de onderhavige zaak dat tussen partijen bindend vast staat dat [appellante] de contractuele huurprijs van € 590,- per maand moet betalen (met eventuele indexaties). [appellante] heeft dus geen betalingsachterstand opgebouwd door niet méér (€ 900,-) per maand te betalen. De vorderingen van Leeuwenhuys, die op zo’n betalingsachterstand zijn gebaseerd, hebben daardoor geen grond. Zij moeten worden afgewezen. Daarom slagen de grieven en zal het hof (ook) het bestreden vonnis van 24 mei 2019 vernietigen.

Proceskostenveroordeling

5.1
Leeuwenhuys is in deze zaak in het ongelijk gesteld. Daarbij past dat zij de proceskosten betaalt, zowel van de procedure in eerste aanleg bij de kantonrechter als van de procedure in hoger beroep bij dit hof. Het hof zal haar daartoe veroordelen.
5.2
Het hof begroot de proceskosten aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg op € 720,- voor salaris van de advocaat en in hoger beroep op € 101,05 voor de dagvaarding, € 324,- voor griffierecht en € 1.392,50 voor salaris van de advocaat. Voor dat salaris rekent het hof 1 punt van tarief II voor de memorie van grieven en ¼ punt voor het pleidooi. Het pleidooi is weliswaar niet doorgegaan, maar [appellante] kon dit pas weten toen Leeuwenhuys haar op 1 oktober 2020 (vijf dagen voor de zitting) mailde dat zij af zag van pleidooi. Het is aannemelijk dat (de advocaat van) [appellante] toen al enige kosten had gemaakt om het pleidooi voor te bereiden, zoals [appellante] heeft aangevoerd. Het nasalaris begroot het hof zoals hierna vermeld; dit is conform de standaardtarieven. De rente en nakosten wijst het hof toe zoals hierna vermeld, omdat dat is gevorderd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2019
en
opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen af,
- veroordeelt Leeuwenhuys in de proceskosten, aan de zijde van [appellante] voor de eerste aanleg begroot op € 720,- en voor het hoger beroep begroot op € 425,05 aan verschotten, € 1.392,50 aan salaris voor de advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-- na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen,
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, M.E. Honée en M.P.J. Ruijpers en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 16 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.