ECLI:NL:GHDHA:2021:2036

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
200.297.203/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing en deskundigenonderzoek in jeugdzorgzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader. De ouders hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, die de ondertoezichtstelling van de minderjarigen heeft verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft goedgekeurd. De ouders zijn van mening dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing onterecht is en verzoeken het hof om deze beslissing te vernietigen. Daarnaast hebben zij verzocht om een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarigen en de mogelijkheden voor terugplaatsing.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 28 januari 2020 onder toezicht staan van een gecertificeerde instelling en uit huis zijn geplaatst. De ouders hebben in hun verzoeken naar voren gebracht dat zij niet akkoord gaan met de verlenging van de uithuisplaatsing en dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de situatie van de kinderen beter in kaart te brengen. Het hof heeft de noodzaak van een deskundigenonderzoek erkend, vooral om te voorkomen dat tijdsverloop een negatieve invloed heeft op de beslissing over de terugplaatsing van de minderjarigen.

De ouders, de pleegmoeder en de gecertificeerde instelling zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen van het hof om een deskundige in te schakelen. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot een latere datum, waarbij het belang van de minderjarigen voorop staat. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.297.203/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-382 (beschikking 20 april 2021) JE RK 21-1039
(beschikking 4 mei 2021)
zaaknummer rechtbank : C/09/608010 (beschikking 20 april 2021) C/09/611332
(beschikking 4 mei 2021)
beschikking van de meervoudige kamer van 20 oktober 2021
inzake
[appellante] ,
hierna te noemen: de moeder, en
[appellant] ,
hierna te noemen: de vader,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat mr. M.A. van de Weerd te Den Haag,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
grootmoeder moederszijde,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder van [minderjarige 1] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming regio Haaglanden,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 20 april 2021 en 4 mei 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna ook de bestreden beschikkingen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 7 juli 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.2
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van de gecertificeerde instelling van 23 september 2021.
2.3
De raad heeft bij brief van 13 september 2021 aan het hof medegedeeld niet op de zitting te zullen verschijnen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van de Weerd;
- de pleegmoeder van [minderjarige 1] .
De gecertificeerde instelling is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [naam minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , en
- [naam minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] , hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.3
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
3.4
De minderjarigen staan sinds 28 januari 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling en zijn sinds 28 januari 2020 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg.
3.5
[minderjarige 1] verblijft sinds 9 juli 2020 bij de pleegmoeder en [minderjarige 2] verblijft sinds 5 november 2020 in een ander (het huidige) pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

Verlenging uithuisplaatsing
4.1
Bij de bestreden beschikking van 20 april 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 23 april 2021 tot 23 april 2022 en de aan de gecertificeerde instelling verleende machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd met ingang van 23 april 2021 tot 23 oktober 2021. De behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum gelegen voor 23 oktober 2021.
4.2
De ouders kunnen zich niet vinden in deze beslissing voor zover het de verlenging van de uithuisplaatsing betreft en verzoeken het hof de bestreden beschikking van 20 april 2021 te vernietigen voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en opnieuw te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing wordt afgewezen.
Deskundigenonderzoek ex artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
4.3
Bij de bestreden beschikking van 4 mei 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Den Haag het verzoek van de ouders om een deskundige te benoemen op grond van artikel 810a lid 2 Rv, afgewezen.
4.4
De ouders zijn het niet eens met deze beslissing en verzoeken de bestreden beschikking van 4 mei 2021 te vernietigen en opnieuw te bepalen dat het verzoek van de ouders op grond van artikel 810a lid 2 Rv wordt toegewezen, zodoende dat het NIFP - of een soortgelijke onderzoeksinstelling - als deskundige wordt aangewezen om in ieder geval de onderzoeksvragen uit punt 43 van het beroepschrift te beantwoorden.

5.De motivering van de beslissing

Twee beschikkingen van de rechtbank
5.1
De ouders hebben in eerste aanleg in hun verweerschrift tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verzocht, kort gezegd, om op grond van artikel 810a Rv een NIFP-onderzoek te gelasten. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en het verzoek van de ouders om een NIFP-onderzoek in twee afzonderlijke beschikkingen afgedaan. In zaken betreffende de (verlenging van een) uithuisplaatsing kan een verzoek gedaan worden ex artikel 810a Rv; daarbij is de vraag of een dergelijk onderzoek kan leiden tot beslissing van de zaak. Het verzoek moet dus in samenhang worden gezien met het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en is geen zelfstandig verzoek. Naar het oordeel van het hof is het verzoek van de ouders om een onderzoek te gelasten door de rechtbank onterecht als een zelfstandig verzoek behandeld. Het hof zal het beroepschrift tegen de twee afzonderlijke beschikkingen in één beschikking afdoen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2
Het hof overweegt het volgende. Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.4
Uit artikel 810a lid 2 Rv volgt dat de rechter in zaken betreffende (onder meer) de ondertoezichtstelling van minderjarigen op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Hoewel het artikel de machtiging tot uithuisplaatsing niet met zoveel woorden vermeldt, moet volgens de Hoge Raad worden aangenomen dat ook dan sprake is van een ‘zaak betreffende ondertoezichtstelling’, zodat artikel 810a lid 2 Rv daarop ook van toepassing is (HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:575).
Met voornoemd wetsartikel is beoogd te bevorderen dat ouders van minderjarigen een standpunt van de raad of de gecertificeerde instelling in een zaak over een maatregel van jeugdbescherming die wezenlijk ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven, desgewenst gemotiveerd kunnen weerspreken. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.5
Naar het oordeel van het hof is het noodzakelijk voor de te nemen beslissing dat nader onderzoek wordt gedaan.
Het hof wijst erop dat uit de bestreden beschikking van 20 april 2021 blijkt dat de gecertificeerde instelling ter zitting bij de kinderrechter geen antwoord heeft kunnen geven op de vraag welke hulp of opvoedondersteuning er in de afgelopen periode is ingezet. Door de gecertificeerde instelling is wel aangegeven dat nader onderzoek naar gedragsproblematiek bij de beide kinderen zou plaatsvinden. De kinderrechter heeft er in de bestreden beschikking van 20 april 2021 bij de gecertificeerde instelling op aangedrongen de inzet van hulp op dat punt voortvarend ter hand te nemen. De kinderrechter heeft overwogen:
“Daarnaast is vanbelang
dat verder wordt onderzocht of de oorzaak van de gedragsproblematiek van de kinderen is gelegen in kind-eigen factoren, hechtingsproblematiek, externe factoren, of een combinatie daarvan. Dit onderzoek is al aangekondigd en -deels- ook al ingezet, zo is opgenomen in het onderzoeksverslag. De kinderrechter dringt er op aan ook dat onderzoek voortvarend ter hand te nemen.”
Verder is gebleken dat de gecertificeerde instelling al in oktober 2020 - dus 9 maanden na de uithuisplaatsing - wel opdracht heeft gegeven aan de William Schrikker Gezinsvormen een zogenaamd perspectiefonderzoek met betrekking tot de kinderen uit te voeren. Het advies van dit onderzoek in het rapport van 28 januari 2021 houdt in dat de kinderen in het pleeggezin zouden moeten opgroeien.
Het hof heeft - evenmin als de kinderrechter - inzicht gekregen in de in het gezin van de ouders ingezette hulpverlening. De gecertificeerde instelling heeft geen verweerschrift ingediend en voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij het hof, ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe van het hof, geen informatie verschaft over de onderzoeken waarover in de bestreden beschikking wordt gesproken. Verder is de gecertificeerde instelling zonder bericht niet verschenen op de zitting om daar de gewenste duidelijkheid te verschaffen, met name over welke hulp is ingezet in het gezin van de ouders, en voor de minderjarigen en aan welke doelstellingen de gecertificeerde instelling de komende periode met de ouders en kinderen wil werken. Zoals het hof aan de ouders en de pleegmoeder ter zitting heeft aangegeven, acht het hof zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen. Het hof realiseert zich dat een deskundigenonderzoek pas na de termijn van de lopende machtiging zal kunnen plaatsvinden en slechts beperkte betekenis heeft voor de nu voorliggende beslissing. Om te voorkomen dat tijdsverloop de bepalende factor gaat worden en onderzoek in een later stadium mogelijk zal afstuiten op de overweging dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing is verstreken, acht het hof het noodzakelijk om nu een onderzoek door een deskundige te gelasten.
5.6
Het hof is niet gebleken dat een nader onderzoek strijdig is met het belang van de minderjarigen. Het hof concludeert dat een onafhankelijk onderzoek naar de (on)mogelijkheden van de ouders om zelf voor de minderjarigen te zorgen geïndiceerd is, alsmede naar de mogelijkheden en voorwaarden voor terugplaatsing van de minderjarigen, indien de ouders gezamenlijk in staat blijken te zijn de opvoeding van de minderjarigen (weer) op zich te kunnen nemen.
5.7
Het hof heeft het voornemen om een deskundige te benoemen al op de zitting besproken. De ouders zijn, ook blijkens hun verzoek in hoger beroep, akkoord met het onderzoek. De gecertificeerde instelling heeft zich over dit voornemen nog niet kunnen uitlaten. Het hof is voornemens om het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Zuid-Holland (hierna: het NIFP) in te schakelen en het NIFP te verzoeken te bemiddelen bij de benoeming van een deskundige en te verzoeken om een onderzoek te laten verrichten door die deskundige naar en advies uit te brengen over de volgende vragen:
- Hoe kan de ontwikkeling en het huidige functioneren van de minderjarige worden beschreven aan de hand van de volgende gebieden: cognitieve-ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling en gehechtheidsontwikkeling, zowel in de relatie tussen de moeder en de minderjarigen, de vader en de minderjarigen als tussen de minderjarigen en hun pleegouders?
- Wat zijn de cognitieve, pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen van de moeder en de vader en sluiten deze mogelijkheden aan bij wat de minderjarigen nu en in de toekomst nodig hebben?
- Wat is het leervermogen van de ouders?
- Zijn de moeder en de vader, tezamen dan wel ieder afzonderlijk, in staat om op een korte termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen en daarbij aan te sluiten bij wat de minderjarigen nodig heeft om zich op positieve wijze te ontwikkelen?
- Indien de ouders daartoe in staat zijn, welke hulpverlening hebben zij daarbij dan nodig?
- Zijn er, vanuit de minderjarigen bezien, contra-indicaties voor een thuisplaatsing?
- In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
5.8
Het hof zal de ouders, de pleegmoeder en de gecertificeerde instelling in de gelegenheid stellen om binnen een termijn van twee weken na dagtekening van deze beschikking te reageren - op het voornemen om het NIFP in te schakelen en te verzoeken te bemiddelen bij de benoeming van een deskundige,
- op de hiervoor in 5.7 geformuleerde vragen en om eventuele nadere of andere vragen te formuleren. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
5.9
Al het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
stelt de ouders, de pleegmoeder en de gecertificeerde instelling in de gelegenheid zich uiterlijk op 3 november 2021 per brief aan de griffie van dit hof en met afschrift aan de wederpartij uit te laten over het voorgenomen deskundigenonderzoek en de te stellen vragen als bedoeld in rechtsoverweging 5.7;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 27 november 2021 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, M.W. Koek en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en is op 20 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.