In deze zaak verzoekt Groothandel Groobo B.V. om een voorlopig getuigenverhoor tegen Heineken Nederland B.V. en Heineken Groothandel B.V. Groobo, een groothandel in bier, stelt dat Heineken misbruik maakt van haar economische machtspositie door lagere prijzen te rekenen aan horecaondernemers dan aan haar, wat zou kunnen wijzen op oneerlijke handelspraktijken. Het verzoek is ingediend na een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat Heineken een economische machtspositie heeft en dat het verzoek om een getuigenverhoor misbruik van procesrecht zou kunnen zijn. In hoger beroep heeft Groobo de grieven tegen deze beschikking herhaald, maar het hof oordeelt dat het verzoek opnieuw moet worden afgewezen. Het hof concludeert dat de kans op een succesvolle bodemprocedure voor Groobo zeer gering is, en dat het getuigenverhoor niet toewijsbaar is omdat de verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd welke concrete feiten zij willen vaststellen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en veroordeelt Groobo in de kosten van het geding in hoger beroep.