Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een brief van de zijde van de vrouw van 24 november 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 3 augustus 2021 met bijlagen, ingekomen op 4 augustus 2021;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 12 augustus 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 16 augustus 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 19 augustus 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat die werd vergezeld door een stagiaire, [naam 1] .
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- de (wijze van) verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap als volgt vastgesteld:
- bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 963,10 dient te voldoen in verband met de vordering van de kosten van verkoop-klaar maken van de woning;
- bepaald dat de auto (Fiat 500) aan de vrouw wordt toegedeeld onder gehoudenheid de helft van de (op de in het lichaam van de bestreden beschikking weergegeven wijze) vast te stellen waarde aan de man te vergoeden.
- te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag ad € 970,76 wegens ten onrechte door de man niet betaalde hypotheektermijnen;
- de man niet-ontvankelijk te verklaren (naar het hof begrijpt) in zijn vordering op de vrouw ten aanzien van de Fiat dan wel deze vordering af te wijzen;
- de man te veroordelen tot terugbetaling aan de vrouw van een bedrag ad € 435.000,- wegens een door de vrouw aan de man verstrekte lening;
- de man niet-ontvankelijk te verklaren (naar het hof begrijpt) in zijn vordering op de vrouw ten aanzien van de onderhouds- en verkoopkosten van de voormalige echtelijke woning in [plaats 2] , dan wel deze vordering af te wijzen;
- de man te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
- een bedrag van € 4.102,-, zijnde de kosten per 18 januari 2021;
- de nog te maken kosten, te voldoen aan de notaris;
- het betalen van de wettelijke rente over € 611.277,20 vanaf 1 oktober 2019 tot 21 januari 2021 en over € 435.000,- vanaf 21 januari 2021 tot de dag der feitelijke vrijgave/overgang naar bankgarantie;
- het voldoen van een dwangsom van € 2.500,- per dag, primair vanaf de dag van de aangeboden bankgarantie d.d. 16 oktober 2019 en subsidiair vanaf de dag dat het hof juist acht, met een maximum van € 100.000,-;
- het voldoen van de kosten van de bankgarantie ad € 4.500,- indien de vrouw meewerkt aan overmaking van het saldo van de notaris naar de bank.
5.De motivering van de beslissing
€ 435.000,- aan de man lenen, waarbij zij geen eigendomsaandeel zou verkrijgen en zij dus niet zou delen in een eventuele waardestijging van de woning, ofwel zij kon tegen dat bedrag een eigendomsaandeel in de woning financieren en aldus dat bedrag investeren in de woning. In dat laatste geval zou zij wel delen in de eventueel te maken winst. Op het moment dat de vrouw de bank opdracht gaf om het bedrag aan de man over te maken, was het nog de bedoeling dat zij dit bedrag aan de man zou lenen. Daarna, nog voordat de levering van de woning plaatsvond, heeft zij toch voor de laatst genoemde optie gekozen. Zij heeft daarna echter niet de vermelding ‘lening’ bij de overschrijving van het bedrag van € 435.000,- aan de man gecorrigeerd, aldus de man. Indien sprake was geweest van een lening, dan had het op de weg van de vrouw gelegen om de voorwaarden op papier te zetten. Volgens de man stelt de vrouw nu impliciet dat het bedrag van € 435.000,- een oneindige en rentevrije lening zou zijn. Bovendien heeft de vrouw vóór mei 2019 nooit kenbaar gemaakt dat zij dit bedrag aan de man zou hebben geleend, ook niet toen partijen in 2013 hun huwelijkse voorwaarden hebben gewijzigd.
€ 435.000,- aan hem heeft betaald ter verkrijging van haar eigendomsaandeel van 40%. De vraag is dus of de vrouw haar eigendomsaandeel van 40% om niet heeft verkregen en daarnaast
€ 435.000,- aan de man heeft geleend, of dat zij dit bedrag aan de man heeft betaald ter verkrijging van haar eigendomsaandeel van 40%. Immers, de vordering van de vrouw op de man van
€ 435.000,- - naast de wijze van verdeling van de overwaarde van de woning zoals die door de rechtbank is vastgesteld en die in hoger beroep niet in geschil is – is alleen toewijsbaar wanneer zowel komt vast te staan dat de vrouw dit bedrag aan de man heeft geleend als dat zij haar eigendomsaandeel van 40% om niet heeft verkregen.