In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beklagprocedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Het beklag was ingediend door een gemachtigde namens meerdere klagers, waaronder politieambtenaren van de Eenheid Rotterdam, die betrokken waren bij een WhatsApp-groep genaamd 'Jan Smit'. Deze groep was in opspraak geraakt vanwege racistische uitlatingen die in de periode van 6 juli 2018 tot en met 25 maart 2019 waren gedaan. Het Openbaar Ministerie had besloten om de betrokken politieambtenaren niet te vervolgen, omdat de uitlatingen niet in het openbaar waren gedaan, maar in een besloten WhatsApp-groep. Klagers waren het niet eens met deze beslissing en stelden dat de officier van justitie het openbaarheidsvereiste niet correct had toegepast.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 25 augustus 2021 heeft de advocaat-generaal geadviseerd het beklag af te wijzen. Het hof heeft de argumenten van de klagers en de advocaat-generaal zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de uitlatingen in een besloten context waren gedaan en dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet tot openbaarheid. De klagers meenden dat de uitlatingen, gezien de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, op een openbare terechtzitting behandeld dienden te worden. Het hof oordeelde echter dat de beslissing van de officier van justitie om niet te vervolgen op goede gronden was genomen.
Uiteindelijk heeft het hof het beklag afgewezen, met de overweging dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor een strafvervolging. De beschikking is gegeven door de voorzitter en leden van het hof, en is ondertekend door de griffier.