ECLI:NL:GHDHA:2021:1959

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.279.255/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing adoptieverzoek stiefvader van meerderjarige stiefdochter met inachtneming van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een stiefvader tot adoptie van zijn meerderjarige stiefdochter. De stiefvader had in eerste aanleg een afwijzing van zijn adoptieverzoek ontvangen, omdat de stiefdochter op het moment van indiening van het verzoek meerderjarig was. Het hof heeft echter vastgesteld dat er tussen de stiefvader en de stiefdochter een nauwe persoonlijke relatie bestaat die valt onder het recht op familie- en gezinsleven zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof heeft onderzocht of de weigering van de adoptie een ongeoorloofde inmenging in dit recht zou vormen. Het hof concludeert dat, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, de wettelijke eis dat het adoptiefkind minderjarig moet zijn op het moment van het verzoek, terzijde kan worden gesteld. De stiefvader heeft de rol van vader vervuld sinds de stiefdochter drie jaar oud was en er is geen significante betrokkenheid van de biologische vader. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en de adoptie door de stiefvader van de stiefdochter uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.279.255/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-9119
zaaknummer rechtbank : C/09/584739
beschikking van de meervoudige kamer van 17 maart 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de stiefvader,
advocaat mr. S.O. Zengin-Epozdemir te Den Haag.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
1. [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [stiefdochter] ,
2. [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
3. [belanghebbende 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de biologische vader.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De stiefvader is op 8 juni 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
 een journaalbericht van de zijde van de stiefvader van 22 juni 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
 een journaalbericht van de zijde van de stiefvader van 2 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 3 juli 2020.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 februari plaatsgevonden. Verschenen zijn:
 de stiefvader, bijgestaan door zijn advocaat;
 [stiefdochter] .
De moeder en de biologische vader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder en de biologische vader zijn getrouwd geweest. Uit dat huwelijk is [stiefdochter] geboren, op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] . Het huwelijk is ontbonden op 19 september 2002.
3.3
De moeder en de stiefvader zijn op [huwelijksdatum] 2008 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] het halfbroertje van [stiefdochter] (hierna te noemen: het halfbroertje) geboren.
3.4
Uit een uittreksel uit de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) blijkt dat de stiefvader en [stiefdochter] van 2007 tot 2018 op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan.
3.5
Bij Koninklijk Besluit van 30 november 2018 is de oorspronkelijke geslachtsnaam van [stiefdochter] , ‘ [naam 1] ’, gewijzigd in de geslachtsnaam van de stiefvader: ‘ [naam 2] ’. Op dat moment was de geslachtsnaam van de biologische vader nog ‘ [naam 1] ’. Op 12 juni 2019 is deze naam ambtshalve verbeterd in ‘ [naam 2] ’ op de geboorteakte van [stiefdochter] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de stiefvader tot de adoptie van [stiefdochter] afgewezen.
4.2
De stiefvader is het met die beslissing niet eens. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn verzoek om [stiefdochter] te adopteren alsnog toe te wijzen.
4.3
[stiefdochter] en de moeder zijn het eens met de stiefvader. De biologische vader heeft in hoger beroep geen verweerschrift ingediend. Uit de stukken van de rechtbank blijkt dat de biologische vader instemt met het verzoek (instemmingsverklaring van 1 november 2019).

5.De motivering van de beslissing

Inleiding
5.1
[stiefdochter] is meerderjarig. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, op grond waarvan adoptie toch mogelijk is. Met grief 3 (het derde bezwaar) komt de stiefvader tegen dit oordeel op. Deze grief slaagt. Het hof legt dit hierna uit.
Juridisch kader
5.2
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:227 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. In het derde lid staat dat het verzoek alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het adoptiefkind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het adoptiefkind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
5.3
In artikel 1:228 lid 1 BW zijn vervolgens de voorwaarden voor adoptie neergelegd, waarbij
– voor zover hier van belang – in het eerste lid onder a is bepaald dat het adoptiefkind op de dag van het eerste verzoek tot adoptie minderjarig is. Deze bepaling is van dwingend recht, zodat, wanneer niet is voldaan aan dit vereiste, de adoptie van het adoptiefkind op grond van nationale regelgeving niet mogelijk is. Een adoptieverzoek zal daarom in zo een geval (in beginsel) moeten worden afgewezen.
5.4
Het weigeren van adoptie kan echter in uitzonderlijke gevallen een inbreuk vormen op artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Hierna zal het hof onderzoeken of in dit specifieke geval sprake is van een dergelijke inbreuk en of terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW hier gerechtvaardigd is.
5.5
In artikel 8 lid 1 EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. In lid 2 is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5.6
Artikel 8 EVRM heeft niet de strekking een recht op adoptie te garanderen. Van een ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM is dus geen sprake door het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is zonder dat wordt voldaan aan de door de nationale wet voor adoptie gestelde eisen (zie Hoge Raad 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6339). Zeer bijzondere omstandigheden kunnen daarentegen wel een ongeoorloofde inbreuk op artikel 8 EVRM met zich brengen en meebrengen dat het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228 lid 1 sub a BW om die reden terzijde dient te worden gesteld (Concl. A-G P. Vlas, ECLI:NL:PHR:2013:BY5053, bij HR 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5063).
Zeer bijzondere omstandigheden
5.7
Het hof stelt vast dat [stiefdochter] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift op 2 december 2019 twintig jaar oud en dus meerderjarig was. Dit betekent dat niet is voldaan aan het minderjarigheidsvereiste als bedoeld in artikel 1:228 lid 1 sub a BW. Reeds om die reden zou het verzoek van de stiefvader dus moeten worden afgewezen. Niet in geschil is dat aan alle overige wettelijke voorwaarden voor adoptie is voldaan. Aan het hof ligt dus de vraag voor of een weigering van de adoptie in dit geval een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven of privéleven van de stiefvader en/of [stiefdochter] oplevert en of om die reden toepassing van het meerderjarigheidsvereiste in artikel 1:228 lid 1 sub a BW achterwege dient te blijven. Het hof overweegt daarover als volgt.
5.8
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de stiefvader al sinds [stiefdochter] drie jaar oud is voor [stiefdochter] zorgt. In de periode vanaf in ieder geval 2007 tot 2018 hebben zij in gezinsverband met de moeder en sinds 2009 met het halfbroertje samengeleefd. Gedurende die periode en daarna heeft de biologische vader geen rol van betekenis in het leven van [stiefdochter] gespeeld. Hij was niet langer betrokken bij haar verzorging en opvoeding en zij hadden geen contact met elkaar. [stiefdochter] heeft in dit verband verklaard dat zij nooit op de biologische vader heeft kunnen rekenen en dat de stiefvader als haar vader voelt. De stiefvader heeft dit beaamd en verklaard dat [stiefdochter] voor hem als zijn dochter voelt. Voor het hof staat hiermee vast dat de stiefvader sinds zeer jonge leeftijd van [stiefdochter] , in alle opzichten de vaderrol voor haar heeft vervuld en nog steeds vervult. Het hof stelt dan ook vast dat tussen de stiefvader en [stiefdochter] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat die aangemerkt dient te worden als familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM.
5.9
Het hof is voorts gebleken dat [stiefdochter] lange tijd in de veronderstelling verkeerde dat de stiefvader haar biologische vader is. Nadat zij tegen het einde van haar minderjarigheid bekend raakte met het feit dat de stiefvader niet haar biologische vader is, hebben zij en de stiefvader een moeilijke periode doorgemaakt. Deze moeilijke periode hebben zij samen weten te overwinnen. Zij willen die afsluiten met de juridische vastlegging van hun nauwe band. [stiefdochter] heeft hiertoe een verzoek tot achternaamswijziging gedaan. Pas na de toewijzing van dat verzoek in november 2018 is zij ervan op de hoogte geraakt dat haar band met de stiefvader daarmee, tegen de verwachting van de stiefvader en [stiefdochter] in, nog niet juridisch is vastgelegd. Op dat moment was [stiefdochter] reeds negentien jaar oud en dus meerderjarig. Nadien hebben de stiefvader en [stiefdochter] zich laten informeren door een advocaat en is hen duidelijk geworden dat het starten van een adoptieprocedure in dit verband noodzakelijk is. De stiefvader en [stiefdochter] hebben dus nog gedurende de minderjarigheid van [stiefdochter] haar juridische status in overeenstemming willen brengen met de reeds jarenlange bestaande emotionele en sociale realiteit van hun bestaande gezinsleven. Dat is echter niet gelukt.
5.1
Het hof is verder het volgende gebleken. Hoewel de stiefvader voor [stiefdochter] als vader voelt, voelt zij zich als gevolg van het ontbreken van het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen haar en de stiefvader geen volwaardige dochter van de stiefvader en geen volwaardig lid van het gezin waar zij deel van uitmaakt. De stiefvader en de moeder zijn met elkaar getrouwd en haar halfbroertje is uit dat huwelijk geboren. Zij zijn zodoende allen in juridische zin met elkaar verbonden, terwijl [stiefdochter] dat niet met hen is. Zij valt in die zin buiten de boot, zoals belanghebbenden dat op de zitting bij het hof hebben verwoord. Anders dan het halfbroertje kan [stiefdochter] bijvoorbeeld de stiefvader, nu zij geen direct familielid is, niet bijstaan of bezoeken tijdens ziekenhuisopnames. Daaraan is wel behoefte omdat de stiefvader chronisch ziek is en er geregeld (spoed)opnamen moeten plaatsvinden. [stiefdochter] ondervindt hiervan psychische hinder. Ook het gegeven dat [stiefdochter] niet in familierechtelijke betrekking tot de stiefvader staat, die voor haar als vader voelt, maar wel in familierechtelijke betrekking tot de biologische vader staat, met wie zij geen band heeft en die er nooit voor haar is geweest, heeft een negatief effect op haar psychisch welzijn. In dat verband speelt mee dat haar biologische vader zich volledig heeft teruggetrokken: “
ik wil er niets meer mee te maken hebben”, heeft hij op de zitting van de rechtbank verklaard. Op de zitting bij het hof is gebleken dat [stiefdochter] in het dagelijks leven veel last heeft van de situatie dat zij juridisch gezien niet de dochter van de stiefvader is en dat zij om die reden via haar huisarts hulp heeft gezocht.
5.11
Gelet op het voorgaande is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de weigering om de adoptie van [stiefdochter] door de stiefvader toe te staan, een ongeoorloofde inmenging op het recht op familie- en gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM, zal meebrengen. Het hof is van oordeel dat in dit geval sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW rechtvaardigen, voor zover die bepaling vereist dat het adoptiefkind ten tijde van de indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is. Dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de adoptie door de stiefvader van [stiefdochter] alsnog zal uitspreken.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
spreekt uit de adoptie door de stiefvader van [stiefdochter] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen beroep in cassatie is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.M. Braun, S.H.M. van der Heiden en M. Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. M.N.C. Zuiderwijk als griffier, en is op 17 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.