ECLI:NL:GHDHA:2021:1950

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.293.989/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling minderjarige zonder ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De vader van de minderjarige had in hoger beroep verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen, omdat hij meende dat de ontwikkeling van zijn dochter ernstig werd bedreigd door het ontbreken van contact tussen hen. De kinderrechter in de rechtbank Rotterdam had eerder, op 29 januari 2021, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat het van oordeel is dat er geen gronden zijn voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige al jaren geen contact meer heeft met haar vader, en dat dit contact destijds door de moeder is stopgezet. Ondanks verschillende pogingen tot contactherstel is het niet gelukt om het contact tussen de vader en de minderjarige weer tot stand te brengen. Het hof oordeelt dat het enkele feit dat er geen contact is, onvoldoende is om te concluderen dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof heeft daarbij ook de betrokkenheid van hulpverleners en de huidige situatie van de minderjarige in overweging genomen. De moeder en de stiefvader hebben verklaard dat het goed gaat met de minderjarige, en de hulpverlening is open voor ondersteuning. Het hof concludeert dat er op dit moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.293.989/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 20-3601
zaaknummer rechtbank : C/10/610540
beschikking van de meervoudige kamer van 29 september 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J-M.F. Honders te Rotterdam,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West, regio Zuid-Holland Zuid,
gevestigd te Dordrecht ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
2. [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
advocaat mr. L.L.A. Cox te Nijmegen.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam- Dordrecht ,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] . De kinderrechter in de rechtbank Rotterdam heeft in een beschikking van 29 januari 2021 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van één jaar afgewezen. De vader is het met deze beslissing niet eens. Volgens hem wordt [minderjarige] nog altijd ernstig in haar ontwikkeling bedreigd.
1.2
Het hof wijst in deze beschikking het hoger beroep van de vader af en bekrachtigt de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet aanwezig zijn. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is. Daarna zal het hof zijn beslissing motiveren en geven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift van de vader, ingekomen op 29 april 2021;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 4 augustus 2021;
  • een journaalbericht van de moeder van 18 augustus 2021 met bijlage, ingekomen op 19 augustus 2021;
  • een e-mailbericht van de gecertificeerde instelling van 2 september 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft mr. Honders nog enkele processtukken uit eerste aanleg overgelegd, te weten het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling van 22 december 2020 en het verweerschrift van de moeder en de stiefvader van 28 januari 2021.
2.2
De voorzitter heeft op maandag 30 augustus 2021 met [minderjarige] gesproken in het bijzijn van haar begeleidster van Dwars Doen, [naam begeleidster] .
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Honders;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- mr. Cox, optredend namens de moeder en de stiefvader;
- de stiefvader.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, met bericht van verhindering niet verschenen. Ook de raad is niet verschenen, zoals aangekondigd per brief van 18 augustus 2021.
2.4
Mr. Cox heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de laatste alinea van de bijlage bij het e-mailbericht van de gecertificeerde instelling van 2 september 2021. Zij geeft aan dat de gecertificeerde instelling haar standpunt al eerder kenbaar had kunnen maken en dat in de laatste alinea van de brief informatie staat die niet eerder is besproken. Zij heeft nauwelijks tijd gehad om het stuk met de moeder en de stiefvader te bespreken. Het hof zal wel acht slaan op het e-mailbericht met bijlage van de gecertificeerde instelling van 2 september 2021, omdat dit stuk kort (niet meer dan 2 pagina’s) en eenvoudig te doorgronden is. Bovendien heeft de gecertificeerde instelling, zoals iedere belanghebbende, tot op de zitting gelegenheid verweer te voeren en is de bijlage bij het e-mailbericht, inclusief de laatste alinea, onderwerp van debat geweest tijdens de mondelinge behandeling. Mr. Cox heeft voldoende gelegenheid gehad om daarop te reageren.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van dezelfde feiten als de kinderrechter in de bestreden beschikking. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de – inmiddels verbroken – relatie van de vader en de moeder is geboren [naam minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
3.3
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.4
[minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.
3.5
Bij beschikking van 22 juli 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 februari 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van één jaar te verlengen, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de door de gecertificeerde instelling verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel zijn verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Verlenging ondertoezichtstelling
Juridisch kader
5.2
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , zal het hof aangeven wat daarover in de wet staat.
5.3
Op grond van artikel 1:260 lid 1 in verband met artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Oordeel van het hof
5.4
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat [minderjarige] al jaren geen contact meer heeft met haar vader. Het contact is destijds stopgezet door de moeder. De moeder merkt daarover op dat [minderjarige] al geruime tijd klaagde dat het contact met de vader niet prettig verliep. Er zijn binnen de ondertoezichtstelling, die al in februari 2017 is ingesteld, verschillende pogingen gedaan tot contactherstel. Tot op heden is het echter niet gelukt om het contact tussen de vader en [minderjarige] weer tot stand te brengen. [minderjarige] heeft herhaaldelijk gezegd dat zij haar vader niet wil zien. Volgens de vader vormt het feit dat er geen contact is reeds een bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] . Hij vindt dat moet worden onderzocht waarom zij geen contact met hem wenst.
5.5
Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie onder meer HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1009 en HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295) de volgende maatstaf geldt bij een ondertoezichtstelling in een geval als de onderhavige, waarin het contact tussen het kind en een van de ouders ontbreekt:

Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de ondertoezichtstelling uitspreekt, zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat deze beide gronden aanwezig zijn, doch ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen. Niet uitgesloten is dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het totstandbrengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. In een dergelijk geval moeten aan de motivering van de toewijzing hoge eisen gesteld worden. Dat uit de raadsreportage en het verhandelde ter terechtzitting het Hof is gebleken dat een omgangsregeling niet op vrijwillige basis tot stand komt en dat de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting heeft gesteld dat de minderjarige ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling als ze geen contact heeft met haar biologische vader, levert geen toereikende motivering op voor het opleggen van een maatregel als de onderhavige.”
5.6
De gecertificeerde instelling heeft op de zitting bij het hof naar voren gebracht dat de omstandigheid dat [minderjarige] geen contact heeft met haar vader een bedreiging is in haar ontwikkeling. Het hof is op grond van het voorgaande echter van oordeel dat het enkele feit dat er geen contact is, onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Er moet immers meer aan de hand zijn dan wel sprake van zijn van bijkomende omstandigheden die een ernstige ontwikkelingsbedreiging ten minste aannemelijk maken. Naar het oordeel van het hof is dat niet gebleken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in de afgelopen jaren veel hulpverlening voor [minderjarige] is ingezet. De moeder stond en staat open voor deze hulpverlening, net als [minderjarige] zelf. De vader betwist dat en voert aan dat de moeder niet wil meewerken aan een psychodiagnostisch onderzoek bij [minderjarige] , terwijl het hof eerder heeft geoordeeld dat een dergelijk onderzoek noodzakelijk is. Uit het e-mailbericht en het eindverslag van de voormalig psycholoog van [minderjarige] vanuit Eleos van na die tijd volgt echter dat een dergelijk onderzoek onveilig kan zijn voor haar. [minderjarige] wil dat onderzoek zelf ook niet. Het afdwingen van een onderzoek is volgens de psycholoog niet in haar belang. Ook de gecertificeerde instelling heeft zich in hoger beroep aangesloten bij de visie van Eleos als het gaat om het psychodiagnostisch onderzoek. Feit blijft dat, ondanks de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling, [minderjarige] haar vader niet wil zien. De voormalig psycholoog van [minderjarige] geeft aan dat zij heel stellig is in deze wens en dat zij daarover lang en serieus heeft nagedacht. In 2020 is de vader het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd. Het hof oordeelde destijds dat hoewel de precieze oorzaak van de angst en weerstand bij [minderjarige] nog niet duidelijk is geworden, die angst bij [minderjarige] daadwerkelijk aanwezig is. Verschillende hulpverleners die bij [minderjarige] betrokken zijn of zijn geweest geven aan dat op dit moment, buiten de stress en spanningen die de juridische strijd met zich brengt, geen sprake (meer) is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Zij zien de meerwaarde van een ondertoezichtstelling niet. Dit geldt inmiddels ook voor de gecertificeerde instelling, die in eerste aanleg zelf het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling heeft gedaan. De (juridische) strijd tussen de ouders veroorzaakt weliswaar spanningen en onrust bij [minderjarige] , maar dat vormt in dit geval naar het oordeel van het hof onvoldoende grondslag voor het verlengen van een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling. Hierbij neemt het hof bovendien in aanmerking dat, zoals ook in de bestreden beschikking is overwogen, [minderjarige] juist ook door de ondertoezichtstelling zelf veel spanningen heeft ervaren. De moeder, de stiefvader, de psycholoog van Eleos en de systeemregisseur van DwarsDoen hebben allemaal verklaard dat het verder goed gaat met [minderjarige] . Vanuit DwarsDoen krijgt zij nog wel begeleiding bij haar dagelijkse activiteiten. Ook [minderjarige] zelf heeft in het kindgesprek bij het hof verteld dat het goed met haar gaat thuis en op school. Alle bovengenoemde omstandigheden in het geheel bezien, is het hof van oordeel dat op dit moment geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. Al twaalf jaar lang ontbreekt constructieve communicatie tussen de ouders. Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, verwacht het hof niet dat daarin op korte termijn verandering zal komen. Zoals de kinderrechter ook al noemt in de bestreden beschikking, heeft de gecertificeerde instelling gedurende de ondertoezichtstelling ingezet op verbetering van de communicatie van de ouders om de jarenlange strijd tussen hen te verminderen. Dat is niet gelukt. Door op dezelfde manier door te gaan - na een ondertoezichtstelling van reeds vier jaar - bestaat het risico dat de voortdurende strijd tussen de ouders alleen maar erger wordt. Van het voorstel van de gecertificeerde instelling om in het kader van een ondertoezichtstelling een NIFP-traject voor ouders dan wel intensieve systeembehandeling gericht op gezamenlijk ouderschap op te leggen, is naar het oordeel van het hof gezien de reeds in het verleden ingezette trajecten, op dit moment weinig meer te verwachten. Het hof begrijpt dat de vader zich machteloos voelt en dat een ondertoezichtstelling in zijn ogen de enige oplossing lijkt, maar het hof kijkt in de eerste plaats naar het belang van [minderjarige] . De spanning zal opnieuw oplopen als de ondertoezichtstelling wordt verlengd. Het hof vindt dat niet wenselijk voor [minderjarige] .
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, A. Zonneveld en A.J. van Montfoort, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 29 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.