In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De belanghebbende, die zorg verleende aan haar moeder, had een ambtshalve aanslag opgelegd gekregen van € 46.646, met daarbij een belastingrente van € 630 en een verzuimboete van € 369. De rechtbank had het beroep van belanghebbende deels gegrond verklaard, maar de aanslag en de belastingrente in stand gelaten. Belanghebbende stelde dat een deel van de uitbetaalde zorgvergoeding betrekking had op het jaar 2015 en dat zij niet tijdig aangifte had gedaan, waardoor de bewijslast was omgekeerd. Het Hof oordeelde dat de aanslag IB/PVV 2016 moest worden verminderd tot € 29.700, omdat slechts het deel van de vergoeding dat betrekking had op 2016 in aanmerking genomen moest worden. De verzuimboete werd gematigd naar nihil, omdat belanghebbende niet tijdig aangifte had gedaan, maar wel had aangetoond dat zij in een moeilijke financiële situatie verkeerde. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, behalve de beslissing over de verzuimboete, en de Inspecteur werd veroordeeld tot terugbetaling van het griffierecht aan belanghebbende.