Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 23 september 2021
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Beoordeling van het geschil
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de aftrekbaarheid van alimentatie en hypotheekrente na echtscheiding aan de orde is. Belanghebbende, die van 2004 tot 2017 in gemeenschap van goederen was gehuwd, heeft in zijn aangifte voor het jaar 2017 een eigenwoningforfait en aftrekbare rente opgegeven, evenals een bedrag aan alimentatie. De Inspecteur heeft de aftrek van de alimentatie geweigerd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij periodieke verstrekkingen heeft gedaan op grond van een verplichting uit het familierecht. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Belanghebbende heeft gesteld dat hij de hypotheeklasten en aflossingen van een persoonlijke lening volledig heeft betaald, omdat zijn ex-partner niet bereid was bij te dragen. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij verplicht was deze bedragen te betalen. De afspraken in het echtscheidingsconvenant, waarin is opgenomen dat de ex-partner afziet van alimentatie, ondersteunen dit oordeel. Het Hof concludeert dat de Inspecteur de aftrek van de alimentatie terecht heeft gecorrigeerd.
Daarnaast heeft het Hof de aftrekbaarheid van de hypotheekrente beoordeeld. Het Hof stelt vast dat belanghebbende slechts recht heeft op aftrek van de helft van de betaalde hypotheekrente, omdat hij slechts voor de onverdeelde helft eigenaar was van de woning. De ex-partner heeft de woning als inkomen uit sparen en beleggen aangegeven, wat de situatie verder compliceert. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.