ECLI:NL:CRVB:2021:914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
20/770 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank in het kader van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, die sinds december 2008 een AOW-uitkering ontving als ongehuwde pensioengerechtigde. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft het pensioen herzien naar dat van een gehuwde pensioengerechtigde, nadat zij op de hoogte was gesteld van het huwelijk van appellant op 30 september 2016. De Svb concludeerde dat appellant en zijn echtgenote, die in Marokko woont, niet duurzaam gescheiden leven, wat leidde tot een terugvordering van te veel ontvangen AOW-gelden en een boete.

De rechtbank Limburg heeft de eerdere besluiten van de Svb bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende factoren, zoals frequent contact, zorg voor elkaar en financiële betrokkenheid. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij wel duurzaam gescheiden leeft, maar de Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden niet ondersteunen dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven in de relevante periode.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht het pensioen heeft herzien en de terugvordering heeft doorgevoerd. De Raad benadrukte dat de Svb verplicht is tot terugvordering van onverschuldigd betaald pensioen, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien, wat in dit geval niet is aangetoond. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, met M. Stumpel als griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

20.770 AOW, 20/771 AOW

Datum uitspraak: 22 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 februari 2020, 18/2235 en 18/2983 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft afgezien van het indienen van een verweerschrift.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 11 maart 2021. Namens appellant is mr. Brauer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving vanaf december 2008 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Op 6 oktober 2017 heeft de Svb van de basisregistratie personen een melding ontvangen dat appellant op 30 september 2016 is getrouwd met [naam echtgenote] (echtgenote). De echtgenote woont in Marokko.
1.2.
Bij besluit van 28 maart 2018, gehandhaafd bij bestreden besluit van 3 september 2018 (bestreden besluit 1), heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant met ingang van oktober 2016 herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Hieraan ligt ten grondslag dat de Svb naar aanleiding van het huwelijk onderzoek heeft gedaan naar de woon- en leefsituatie van appellant en zijn echtgenote. Appellant heeft een formulier onderzoek woonsituatie ingevuld en de Svb heeft een huisbezoek bij appellant afgelegd. Hieruit blijkt volgens de Svb dat van duurzaam gescheiden leven geen sprake is. Uit de feitelijke toestand kan niet worden afgeleid dat appellant een leven leidt alsof er geen huwelijk was.
1.3.
Bij besluit van 5 september 2018 heeft de Svb het over de periode van oktober 2016 tot en met maart 2018 te veel ontvangen ouderdomspensioen van € 4.553,69 van appellant teruggevorderd, een boete opgelegd van € 1.645,00 en beslist over de wijze van invordering van het totale bedrag van € 6.198,80.
1.4.
Bij het bestreden besluit van 29 november 2018 (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 5 september 2018 gegrond verklaard wat betreft de boete en de invordering. De boete is komen te vervallen en appellant hoeft voorlopig niets terug te betalen.
1.5.
In beroep heeft de Svb bestreden besluit 2 ingetrokken. Bij het bestreden besluit van 8 januari 2019 (bestreden besluit 3) is opnieuw op het bezwaar beslist. Daarbij is het bezwaar weer gegrond verklaard wat betreft de boete en de invordering. Het bezwaar tegen de terugvordering is ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover nog van belang, de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 3 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote in Marokko. De rechtbank heeft daarvoor van belang geacht dat appellant en zijn echtgenote een keer per dag bellen, dat zij elkaar een keer per zes maanden ontmoeten, dat zij zich aan anderen als echtpaar/stel presenteren, dat zij een sleutel hebben van elkaars woning, dat zij elkaar bij ziekte verzorgen, dat zij gemachtigden zijn van elkaars bankrekening en dat appellant maandelijks bijdraagt aan het levensonderhoud van zijn echtgenote. Tijdens het huisbezoek van 16 maart 2018 heeft appellant bovendien verklaard dat hij de afgelopen twee jaar bijna anderhalf jaar in Marokko heeft verbleven om zijn zieke echtgenote te verzorgen. Wat betreft de terugvordering heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan de Svb geheel of gedeeltelijk van terugvordering dient af te zien.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij wel duurzaam gescheiden van zijn echtgenote in Marokko leeft. Er is sprake van een bijzondere situatie, omdat appellant met zijn echtgenote is gehuwd zodat zij hem bij ziekte kan verzorgen. In Marokko mogen zij niet samenwonen zonder huwelijk. Bestreden is dat de echtgenote een sleutel heeft van de kamer van appellant en gemachtigd is tot zijn bankrekening. Tot slot is aangevoerd dat appellant door de terugvordering niet naar Marokko kan emigreren, omdat dan de beslagvrije voet vervalt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in de periode van oktober 2016 tot en met maart 2018 geen sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven van appellant en zijn echtgenote.
4.2.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk hun eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.4.
Voor duurzaam gescheiden leven wordt niet doorslaggevend geacht of de echtgenoten al dan niet samenwonen. Bepalend is, gelet op wat onder 4.3 is overwogen, of de echtelijke samenleving al dan niet verbroken is of niet is ontstaan. Die echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is (zie de uitspraak van de Raad van 10 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8134).
4.5.
In het licht van de feiten en omstandigheden waarop appellant zich beroept kan, voor de toepassing van de AOW, niet worden gezegd dat appellant en zijn echtgenote ten tijde in geding, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidde alsof hij niet met de ander gehuwd was.
4.6.
Het gaat hier om de situatie tussen oktober 2016 en maart 2018. Appellant was toen gehuwd. Uitgangspunt is dan dat hij geen recht heeft op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Dit is alleen anders als hij aannemelijk maakt dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op basis van de feiten en omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek van de Svb, niet is gebleken dat sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. In de in geding zijnde periode was sprake van onderling contact, zorg voor elkaar en financiële betrokkenheid. Appellant en zijn echtgenote hebben elkaar in de geding zijnde periode ruim 11 maanden gezien. Dat betekent dat op dat moment naar de maatstaf van de vaste rechtspraak geen sprake was van duurzaam gescheiden leven.
4.7.
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dus niet ondubbelzinnig dat appellant in de periode in geding duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote in de zin van artikel 1, derde lid, onder b, van de AOW, zodat hij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde. Nu appellant op 1 oktober 2016 geen recht had op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, was de Svb gehouden dit ouderdomspensioen te herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde.
4.8.
Ten aanzien van de terugvordering moet voorop worden gesteld dat de Svb gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaald ouderdomspensioen. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2514) kunnen dringende redenen als hier bedoeld slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een betrokkene heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Voor zover appellant heeft bedoeld dat sprake is van onaanvaardbare financiële gevolgen van de terugvordering is van belang dat de Svb met de beperkte aflossingscapaciteit van appellant rekening heeft gehouden bij de invordering.
4.9.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2021.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M. Stumpel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.