ECLI:NL:GHDHA:2021:1927

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
2200585919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het voorhanden hebben van gestolen vuurwapens na inbraak en vernieling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor diefstal in vereniging en vernieling. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van gestolen vuurwapens, omdat de verdachte geen beschikkingsmacht had over deze wapens. Ondanks de vrijspraak heeft het hof de gevangenisstraf gematigd tot 46 maanden, rekening houdend met een schending van de redelijke termijn in het proces. De verdachte had samen met medeverdachten een inbraak gepleegd bij een schildersbedrijf, waarbij zij toegang verschaften tot een naastgelegen wapenhandel en vuurwapens stalen. Het hof oordeelde dat de verdachte weliswaar betrokken was bij de inbraak en vernieling, maar niet kon worden veroordeeld voor het voorhanden hebben van de wapens, omdat hij niet de feitelijke macht over deze wapens had kunnen uitoefenen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor materiële schade van € 2.940,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-005859-19
Parketnummer: 09-857081-19
Datum uitspraak: 29 september 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres verdachte],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en omtrent de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2019 te Wateringen, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 42, althans meerdere, (hand)vuurwapens, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die weg te nemen (hand)vuurwapens onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2019 te Wateringen, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een alarminstallatie en/of een overheaddeur/roldeur en/of een muur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 12 maart 2019 te Wateringen, gemeente Westland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, 42, althans meerdere, wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een revolver van het merk/model: Ruger Bearcat, kaliber: .22 long rifle en/of
- een pistool van het merk/model: Walther GSP, kaliber: .22 long rifle en/of
- twee pistolen van het merk/model: Unique DES69, kaliber: .22 long rifle en/of
- een pistool van het merk/model: GSG (German Sport Guns) model 1911, kaliber: .22 long rifle en/of
- een pistool van het merk/model: Stoeger Luger-22, kaliber: .22 long rifle en/of
- een pistool van het merk/model: High Standard Supermatic Citation 106 Military, kaliber: .22 long rifle en/of
- een pistool van het merk/model: Browning Buck Mark, kaliber: .22 long rifle en/of
- een pistool van het merk/model: Canik 55 Dolphin, kaliber: 9x19mm en/of
- twee pistolen van het merk/model: Canik 55 S120, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Armscor M1911-A2 FS, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: FEG P9M, kaliber: 9mm Parabellum en/of
- een pistool van het merk/model: Ruger P85, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: CZ 75B, kaliber 9mm Luger en/of
- een pistool van het merk/model: Pardini GT9, kaliber 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Norinco NZ75, kaliber 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Llama 82, kaliber: 9mmParabellum en/of
- een pistool van het merk/model: Walther P1, kaliber 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Sig-Sauer P226 X-Five, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Smith & Wesson M&P9, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Star Ultra Star 9x, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Walther M2 Navy, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Walther PPQ M2, kaliber: .22LR en/of
- een pistool van het merk/model: Grand Power K22, kaliber: .22LR en/of
- een pistool van het merk/model: GSG 922, kaliber .22LR en/of
- een pistool van het merk/model: Domino M602, kaliber: .22LR en/of
- een pistool van het merk/model: ISSC Mk22, kaliber: .22LR en/of
- een pistool van het merk/model: Pardini GT45 Black, kaliber: .45ACP en/of
- een pistool van het merk/model: Pardini GT45 Silver, kaliber: .45ACP en/of
- een pistool van het merk/model: Pardini GT9, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Sig-Sauer Mosquito, kaliber: .22LR en/of
- twee pistolen van het merk/model: IMI Jericho, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Baikal MP 446, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Glock 17, kaliber 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Heckler & Koch P2000, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Manurhin PP, kaliber: 7,65mm en/of
- een pistool van het merk/model: Canik 55 Shark Black, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: Canik 55 Stingray Black, kaliber: 9x19mm en/of
- een pistool van het merk/model: CZ 2075 Rami, kaliber: 9x19mm, zijnde vuurwapen(s) in de vorm van een revolver en/of pistool,
voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat conform het oordeel van de rechtbank in eerste aanleg wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft gepleegd.
Standpunt verdediging
Door en namens de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte weliswaar wist dat het bij de inbraak die hij mede heeft gepleegd om vuurwapens ging en dat de verdachte zich in de bestelbus weliswaar in dezelfde ruimte bevond als de vuurwapens die kort daarvoor bij de inbraak buit waren gemaakt, maar dat hij op geen enkel moment de voor het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en Munitie (WWM) vereiste feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad.
Oordeel van het hof
Het hof stelt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, de gebezigde bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is in de nacht van 11 op 12 maart 2019 samen met twee medeverdachten in een witte bestelbus naar een bedrijventerrein in Wateringen gereden waar naast [bedrijf 1], het schildersbedrijf [bedrijf 2] is gevestigd. Voor de deur van het schildersbedrijf is de verdachte samen met een van de twee medeverdachten – niet zijnde de bestuurder van de bestelbus – uitgestapt. De verdachte heeft met een metalen meetlat de toegangsdeur van het schildersbedrijf vernield en is samen met de medeverdachte het schildersbedrijf binnengegaan. Vervolgens heeft de verdachte vanuit het schildersbedrijf met een slijptol een gat gemaakt in de muur, grenzend aan de [bedrijf 1]. Op deze manier heeft hij ervoor gezorgd dat de toegang kon worden verschaft tot de naastgelegen wapenhandel en in het bijzonder de vitrine waar de vuurwapens in lagen. Bijna drie uur later is de witte bestelbus weer voorgereden. De verdachte en de medeverdachte zijn toen via het schildersbedrijf naar buiten gekomen. De bestuurder van de bestelbus is naar de verdachte en de medeverdachte toegelopen. De bestuurder van de bestelbus heeft een blauw kratje met daarin vuurwapens gepakt en dit in het laadgedeelte van de bestelbus gezet. De bestuurder is vervolgens weer in de bestelbus gestapt aan de bestuurderskant van de bus. De medeverdachte die tezamen met de verdachte in het schildersbedrijf was geweest, heeft een oranje kratje met ook daarin vuurwapens in het laadgedeelte van de bestelbus gezet. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachte in de laadruimte van de bestelbus gestapt en is de bestelbus weg gereden.
De verdachte heeft verklaard dat hij binnen in het schildersbedrijf het gat in de muur heeft gemaakt, maar dat hij de vuurwapens niet heeft aangeraakt. De medeverdachte die met de verdachte binnen in het schildersbedrijf was, heeft – aldus de verdachte – de vuurwapens gepakt en in de kratjes gedaan. Terwijl de medeverdachte dat deed, zat de verdachte binnen in het schildersbedrijf aan een tafel te wachten. Ondanks dat de verdachte later in de bestelbus in de laadruimte zat, waar ook de wapens waren ingeladen, kon hij naar eigen zeggen deze vuurwapens niet pakken. Hij zat aan de ene kant van de laadruimte en de wapens lagen aan de andere kant. Bovendien hadden, zo heeft de verdachte verklaard, de medeverdachten het niet goed gevonden als de verdachte de vuurwapens zou proberen te pakken en hing er een dreigende sfeer. De verdachte heeft ook verklaard dat hij, op verzoek en onder druk van anderen, als inlossing van een schuld een bijdrage heeft geleverd aan deze inbraak, maar dat de vuurwapens in kwestie niet voor hem bestemd waren.
Het hof vindt de verklaring van verdachte over de wijze waarop de inbraak heeft plaatsgevonden betrouwbaar, nu deze steun vindt in de videobeelden van de bewakingscamera en uit het dossier ook duidelijk is geworden dat verdachte in een bedreigende situatie was beland in verband met zijn criminele verleden.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, WWM allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad.
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van artikel 26, eerste lid, WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen (ECLI:NL:HR:2020:504).
Het hof is van oordeel dat gelet op de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden de verdachte geen feitelijke beschikkingsmacht heeft kunnen uitoefenen over de wapens, zodat er niet is voldaan aan de vereisten om te komen tot een veroordeling voor het voorhanden hebben van de wapens.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks12 maart 2019 te Wateringen, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningtoeëigeningheeft weggenomen
42, althansmeerdere
, (hand
)vuurwapens,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [bedrijf 1]
en/of [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en
/ofdie weg te nemen
(hand
)vuurwapens onder
zijn/hun bereik te hebben gebracht door braak
en/of verbreking;
2.
hij op
of omstreeks12 maart 2019 te Wateringen, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk en wederrechtelijk een alarminstallatie en
/ofeen overheaddeur/roldeur en
/ofeen muur,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [bedrijf 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),heeft vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van een inbraak en het medeplegen van een vernieling. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachten het plan opgevat om vuurwapens te stelen bij [bedrijf 1]. Om zich de toegang te verschaffen tot deze wapenhandel, heeft de verdachte de toegangsdeur en de alarminstallatie van het naastgelegen schildersbedrijf vernield en aldaar met behulp van een slijptol een gat gezaagd in de muur tussen de twee bedrijfspanden. Door aldus te handelen heeft de verdachte schade aangericht aan en in beide bedrijfspanden.
Vervolgens hebben zij via het door de verdachte gemaakte gat vuurwapens gestolen. Slechts een deel van deze vuurwapens is later teruggevonden door de politie. Uit de omstandigheden waaronder deze vuurwapens zijn teruggevonden, is af te leiden dat de niet teruggevonden vuurwapens zijn verkocht en verspreid in het criminele circuit.
De verdachte heeft door aldus te handelen bijgedragen aan het verboden wapenbezit in Nederland met het risico dat de Nederlandse samenleving onveiliger is geworden. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens verhoogt immers het risico op een (dodelijk) geweldsdelict. Bovendien is het een ervaringsregel dat dergelijke vuurwapens ook in de georganiseerde criminaliteit terechtkomen, waarmee maatschappij ontwrichtende strafbare feiten worden gepleegd. Het hof is dan ook van oordeel dat onderhavige inbraak zich gelet op de buitgemaakte vuurwapens onderscheidt van andere bedrijfsinbraken. Het hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan. Naar het oordeel van het hof dient dan ook een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, te worden opgelegd.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep berouw getoond en in enige mate inzicht heeft gegeven in de omstandigheden waaronder hij de inbraak en de vernieling heeft gepleegd.
Redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot de redelijke termijn het volgende.
De verdachte is op 9 juli 2019 in verzekering gesteld. Het vonnis dateert van 20 december 2019 en valt dus binnen de termijn van 16 maanden. De redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is derhalve niet overschreden.
Namens de verdachte is op 24 december 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Onderhavig arrest dateert van 29 september 2021. De totale duur van het hoger beroep is derhalve 21 maanden, resulterende in een overschrijding van ongeveer 5 maanden van de redelijke termijn van 16 maanden.
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in hoger beroep niet slechts in beperkte mate is overschreden. Het hof is dan ook van oordeel dat voorgaande een matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben, te weten een matiging van twee maanden gevangenisstraf. Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden passend en geboden, maar komt tot een straf van 46 maanden gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
Conclusie
Ondanks dat de verdachte in hoger beroep wordt vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van vuurwapens, is het hof van oordeel dat de gepleegde inbraak zodanig gevaarzettend is geweest voor de samenleving, dat het hof geen aanleiding ziet om – anders dan rekening houdend met de matiging in verband met de overschrijding van de redelijke termijn - af te wijken van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van voormelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich namens [bedrijf 1] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.940,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.940,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.595,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en niet-ontvankelijkheid voor het overige.
Door of namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.940,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 1].
Beslag
Nu zowel de advocaat-generaal als de verdediging zich op het standpunt hebben gesteld dat de inbeslaggenomen goederen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte en geen strafvorderlijk belang zich hiertegen verzet, gelast het hof de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
46 (zesenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Geld, € 2.900,-
2. Apple iPhone.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.940,00 (tweeduizend negenhonderdveertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.940,00 (tweeduizend negenhonderdveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 39 (negenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 maart 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. C.M. Derijks en mr. W.S. Korteling,
in bijzijn van de griffier mr. J.J. Mossink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 september 2021.