ECLI:NL:GHDHA:2021:189

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
7 februari 2021
Zaaknummer
200.256.489/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van stukken op grond van artikel 843a Rv in verband met beëindigde procedures

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van [appellant] tot afgifte van stukken door Wasserman Netherlands Management B.V. De vordering was gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en had betrekking op twee inmiddels beëindigde procedures. De rechtbank had eerder de vordering van [appellant] afgewezen, omdat er geen rechtmatig belang meer zou zijn bij de gevraagde stukken. Het hof bevestigde deze afwijzing, oordelend dat de eerdere uitspraken in de arbitrageprocedure en de civiele procedure onherroepelijk waren geworden en dat [appellant] geen nieuw rechtmatig belang had aangetoond voor de afgifte van de stukken. Het hof overwoog dat de vorderingen van [appellant] in de eerdere procedures waren afgewezen en dat het belang bij de gevraagde stukken daardoor was komen te vervallen. Het hof concludeerde dat [appellant] onvoldoende had onderbouwd dat er gronden waren voor herroeping van het arbitrale vonnis, en dat de gevraagde stukken niet meer relevant waren voor de lopende of toekomstige procedures. De vordering van [appellant] werd derhalve afgewezen en het hof veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan Wasserman.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.256.489/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/537977 / HA ZA 17-879

arrest van 16 februari 2021

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J. Blakborn te Amsterdam,
tegen

Wasserman Netherlands Management B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Wasserman,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff te Amsterdam.

Het geding

Het verloop van het geding blijkt uit de volgende stukken:
- het exploot van 3 oktober 2018 waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van 11 juli 2018 van de rechtbank Den Haag tussen partijen;
- het herstelexploot van 5 oktober 2018;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- het e-mailbericht van 31 december 2020 van het hof aan [appellant];
- de brief van 6 januari 2021 van [appellant];
- de brief van 11 januari 2021 van Wasserman.
Nadat de memorie van antwoord was genomen, hebben partijen het hof gevraagd om arrest te wijzen. Het hof heeft de datum voor het arrest nader bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

Samenvatting
1. Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] aanspraak heeft op afgifte van stukken door Wasserman in verband met het verwijt dat Wasserman dan wel [bestuurder Wasserman] onrechtmatig jegens [appellant] hebben gehandeld door een voetbalspeler ertoe te bewegen zich niet langer door [appellant] te laten vertegenwoordigen. Volgens [appellant] heeft hij deze stukken nodig voor andere procedures tegen [bestuurder Wasserman], Wasserman en de voetbalspeler. Deze procedures zijn echter al geëindigd. Daarom bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank waarin de vordering van [appellant] is afgewezen.
Feiten
2. De rechtbank heeft in het vonnis van 11 juli 2018 (2.1 tot en met 2.19) feiten vastgesteld. Partijen hebben in hoger beroep over die vaststelling niet geklaagd. Daarom zal het hof ook uitgaan van die feiten. Verder gaat het hof uit van enige andere feiten waarover tussen partijen geen discussie bestaat. Kort gezegd gaat het om het volgende:
2.1.
[appellant] is een paar jaar begeleider en intermediair geweest van de professionele voetballer [voetballer] (hierna: [voetballer]). [appellant] is in bepaalde periodes bij de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (hierna: KNVB) als intermediair geregistreerd. Wasserman is een sportmanagementbureau, waarvan [bestuurder Wasserman] (hierna: [bestuurder Wasserman]) statutair bestuurder is. [bestuurder Wasserman] is een bij de KNVB geregistreerde intermediair. Hij heeft zijn intermediairsactiviteiten ondergebracht bij Wasserman en oefent zijn praktijk voor rekening en risico van Wasserman uit. Wasserman staat niet als intermediair bij de KNVB geregistreerd.
2.2.
[appellant] heeft met [voetballer] een vertegenwoordigingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is op 3 september 2015 door [appellant] en [voetballer] ondertekend en daarna geregistreerd bij de KNVB (hierna: de eerste vertegenwoordigingsovereenkomst). In de overeenkomst is onder meer bepaald dat [appellant] [voetballer] zal vertegenwoordigen bij onderhandelingen betreffende de totstandkoming van spelerscontracten en/of overeenkomsten betreffende de overschrijving van [voetballer]. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van twee jaar en bevat een arbitraal beding.
2.3.
Op 19 november 2015 hebben [voetballer] en Feyenoord Rotterdam N.V. (hierna: Feyenoord) een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten. [appellant] heeft daarbij bemiddeld voor [voetballer]. Op dezelfde dag hebben ook [appellant], handelend onder de naam “Football Consult”, en Feyenoord een overeenkomst gesloten. In die overeenkomst heeft Feyenoord zich verplicht om, in geval van een tussentijdse beëindiging met wederzijds goedvinden van de arbeidsovereenkomst met [voetballer] ten behoeve van een transfer naar een andere club, Football Consult in te schakelen als intermediair om de transfer te bewerkstellingen.
2.4.
Bij brief van 24 augustus 2016 heeft [voetballer] de eerste vertegenwoordigingsovereenkomst met [appellant] opgezegd.
2.5.
Bij brief van 1 september 2016 heeft de advocaat van [appellant] aan [voetballer] bericht dat de opzegging niet wordt geaccepteerd. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat tussen [voetballer] en [appellant] nog een overeenkomst is getekend en dat het voor zich spreekt dat deze overeenkomst ook onverkort tussen partijen van kracht blijft (hierna: de tweede vertegenwoordigingsovereenkomst).
2.6.
Bij brief van 1 september 2016 heeft de advocaat van [appellant] [bestuurder Wasserman] (in zijn hoedanigheid van bestuurder van Wasserman Media Group) gesommeerd om met onmiddellijke ingang activiteiten te staken die zien op het bemiddelen voor [voetballer].
2.7.
Bij brief van 1 september 2016 heeft de advocaat van [appellant] Feyenoord gesommeerd de vertegenwoordigingsovereenkomsten tussen [appellant] en [voetballer] te respecteren.
2.8.
Op 26 april 2017 is [voetballer] met Feyenoord een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan. [appellant] is daarbij niet betrokken geweest. Op dezelfde dag heeft de advocaat van [appellant] [voetballer] aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de wanprestatie uit hoofde van de eerste en tweede vertegenwoordigingsovereenkomst.
2.9.
Op 2 juli 2017 is [voetballer] met A.S. Monaco een arbeidsovereenkomst aangegaan. [appellant] is daarbij niet betrokken geweest. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat [voetballer] geen gebruik heeft gemaakt van de diensten van sportmakelaars en niet is vertegenwoordigd door een advocaat. Op 2 juli 2017 hebben Feyenoord en A.S. Monaco voor [voetballer] ook een transferovereenkomst gesloten.
2.10.
Op 21 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, in aanvulling op een gegeven verlof van 18 juli 2017, [appellant] verlof verleend conservatoir
bewijsbeslag te leggen ten laste van Wasserman. Op grond van dit verlof heeft [appellant] bewijsbeslag gelegd. [appellant] heeft vervolgens stukken van Wasserman ontvangen.
2.11.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft [appellant] op 14 februari 2018 verlof gegeven om (aanvullend) conservatoir bewijsbeslag te leggen ten laste van Wasserman en [bestuurder Wasserman]. Ook op grond van dit verlof heeft [appellant] bewijsbeslag gelegd.
2.12.
Naar aanleiding van een door [appellant] ingediend verzoekschrift heeft de Arbitragecommissie van de KNVB (hierna: de Arbitragecommissie) op 7 maart 2018 een arbitraal vonnis gewezen tussen [appellant] enerzijds, en [voetballer], Feyenoord en [bestuurder Wasserman] anderzijds. De Arbitragecommissie heeft geoordeeld dat [voetballer] bevoegd was de eerste vertegenwoordigingsovereenkomst op te zeggen en dat [appellant] geen beroep kan doen op de tweede vertegenwoordigingsovereenkomst. De Arbitragecommissie heeft de vorderingen tegen [voetballer], [bestuurder Wasserman] en Feijenoord afgewezen.
2.13.
Op 27 maart 2018 heeft [appellant] op grond van het Arbitragereglement van de KNVB verzocht om een aanvullend arbitraal vonnis. De arbitragecommissie heeft dit verzoek afgewezen.
2.14.
[appellant] heeft op 25 februari 2019 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tegen [voetballer], [bestuurder Wasserman] en Feijenoord een vordering tot herroeping van het arbitrale vonnis ingesteld, zoals geregeld in artikel 1068 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Bij arrest van 1 september 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [appellant] voor een deel van het gevorderde niet-ontvankelijk verklaard en de vordering voor het overige afgewezen (ECLI:NL:GHARL:2020:6859). Het arrest van 1 september 2020 is inmiddels onherroepelijk geworden.
2.15.
Op 29 maart 2018 heeft [appellant] Wasserman gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat Wasserman onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en dat Wasserman wordt veroordeeld tot schadevergoeding. Daartoe stelde [appellant] onder meer dat Wasserman [voetballer] heeft bewogen de vertegenwoordigingsovereenkomsten met [appellant] te overtreden. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] bij vonnis van 3 april 2019 afgewezen. Bij arrest van 14 juli 2020 heeft dit hof het vonnis van 3 april 2019 bekrachtigd (ECLI:NL:GHDHA:2020:1274). Het arrest van 14 juli 2020 is inmiddels onherroepelijk geworden.
De vordering in eerste aanleg en de beslissing daarop
3. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd, samengevat en na wijziging van eis, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Wasserman te veroordelen tot afgifte aan [appellant], althans de bewaarnemer te verzoeken tot afgifte aan [appellant], van:
1. de commissieovereenkomst tussen [bestuurder Wasserman]/Wasserman (althans enige aan hem gelieerde entiteit) en A.S. Monaco, althans enige overeenkomst/enige betalingsafspraak waaruit de (toekomstige) betalingen van A.S. Monaco (al dan niet in termijnen) aan [bestuurder Wasserman]/Wasserman (althans enige aan hem gelieerde entiteit) in relatie tot deze transfer van/bemiddeling voor [voetballer] naar A.S. Monaco blijken;
2. de commissieovereenkomst tussen [bestuurder Wasserman]/Wasserman (althans enige aan hem gelieerde entiteit) en [betrokkene], althans enige overeenkomst/enige betalingsafspraak waaruit de (toekomstige) betalingen van [betrokkene] (al dan niet in termijnen) aan [bestuurder Wasserman]/Wasserman (althans enige aan hem gelieerde entiteit) in relatie tot deze transfer van/bemiddeling voor [voetballer] naar A.S. Monaco blijken;
3. ( e-mail) correspondentie tussen [bestuurder Wasserman]/Wasserman - althans de heer [werknemer Wasserman] van Wasserman - en [betrokkene] in de periode gelegen tussen 1 mei 2017 en heden;
4. ( e-mail) correspondentie tussen [bestuurder Wasserman]/Wasserman - althans de heer [werknemer Wasserman] van Wasserman - en A.S. Monaco in de periode gelegen tussen 1 mei 2017 en heden;
5. betalingsafschriften in de periode 3 juli 2017 tot en met heden van Wasserman;
6. verkoopfacturen in de periode vanaf 3 juli 2017 tot en met heden van Wasserman;
met veroordeling van Wasserman in de proceskosten en de beslagkosten.
4. [appellant] heeft aan zijn vorderingen artikel 843a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ten grondslag gelegd. [appellant] stelt dat [voetballer] de met hem gesloten vertegenwoordigingsovereenkomsten niet heeft mogen opzeggen en dat [voetballer] deze overeenkomsten ten onrechte niet heeft gerespecteerd. Als gevolg daarvan is [voetballer] schadeplichtig. De schade bestaat uit het mislopen van inkomsten op grond van de op 19 november 2015 gesloten overeenkomst met Feyenoord en uit de misgelopen commissie-inkomsten in verband met de transfer van [voetballer] naar A.S. Monaco. [appellant] stelt dat [bestuurder Wasserman], Wasserman en Feyenoord onrechtmatig hebben geprofiteerd van de wanprestatie van [voetballer]. [appellant] heeft (bewijs)beslag onder Wasserman gelegd om bewijs te leveren van de wanprestatie van [voetballer] en de onrechtmatige daden van [bestuurder Wasserman], Wasserman en Feyenoord en van de hoogte van de schade. Om die reden vordert [appellant] afgifte van de stukken van Wasserman. [appellant] heeft zich voor deze exhibitievordering tot de civiele rechter gewend omdat Wasserman niet als intermediair bij de KNVB staat geregistreerd.
5. In het vonnis van 11 juli 2018 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. De overwegingen die aan deze beslissing ten grondslag liggen, kunnen als volgt worden samengevat.
- Primair legt [appellant] aan zijn exhibitievorderingen ten grondslag dat de in dit geding gevorderde stukken nodig zijn om zijn vorderingen tegenover [voetballer] (op grond van wanprestatie) en [bestuurder Wasserman], Wasserman en Feyenoord (op grond van onrechtmatige daad) te onderbouwen. [appellant] heeft echter op basis van nagenoeg hetzelfde feitencomplex een procedure gevoerd tegen [voetballer], [bestuurder Wasserman] en Feyenoord bij de Arbitragecommissie. De Arbitragecommissie heeft de vorderingen afgewezen, ook tegen [bestuurder Wasserman] en Feyenoord, aangezien ook die vorderingen waren gestoeld op de verworpen stelling dat [voetballer] aan de beide vertegenwoordigingsovereenkomsten kon worden gehouden (r.o. 4.6).
- Omdat de vorderingen van [appellant] door de Arbitragecommissie zijn afgewezen en het tussen partijen niet in geschil is dat het vonnis van de Arbitragecommissie gezag van gewijsde heeft gekregen, volgt de rechtbank Wasserman in haar betoog dat van een rechtmatig belang van [appellant] bij afgifte van de gevorderde bescheiden geen sprake (meer) is (r.o. 4.7).
- [appellant] heeft gesteld dat de gevorderde stukken (vooral) ook dienen ter onderbouwing van de (zelfstandige) vordering op grond van onrechtmatige daad op Wasserman in de op 29 maart 2018 tegen Wasserman gestarte procedure (zie hiervoor, 2.15). De door hem verlangde stukken zijn volgens [appellant] ook van belang om aan te tonen dat in de arbitrage van onjuiste en onvolledige informatie is uitgegaan (r.o. 4.8).
- Wasserman is (formeel) geen partij geweest in de arbitrageprocedure. Wasserman staat immers niet als intermediair bij de KNVB geregistreerd. Wel heeft de Arbitragecommissie rekening gehouden met het verzoek van [appellant] om breder te toetsen dan alleen het handelen van [bestuurder Wasserman] (r.o. 4.9).
- In het arbitragevonnis ligt impliciet besloten dat de vorderingen ook tegen Wasserman zouden zijn afgewezen als Wasserman (formeel) partij was geweest in de arbitrageprocedure. Tegen die achtergrond mag van [appellant] worden verwacht dat hij nader toelicht waarom hij een rechtmatig belang heeft bij verkrijging van stukken die, naar hij stelt, een betoog kunnen onderbouwen dat door de Arbitragecommissie (expliciet tegen [bestuurder Wasserman], maar impliciet tegen Wasserman) is verworpen. [appellant] heeft daaromtrent echter niets gesteld, zodat een rechtmatig belang niet is vast komen te staan (r.o. 4.10).
- Het betoog van [appellant] dat hij de Arbitragecommissie om een aanvullend vonnis heeft verzocht, dat hij de mogelijkheid heeft om herroeping van het arbitrale vonnis te vorderen en de verlangde stukken tegen die achtergrond van belang zijn, heeft [appellant] onvoldoende toegelicht. [appellant] heeft niets gesteld waaruit blijkt dat er gronden zijn die herroeping zouden rechtvaardigen (r.o. 4.11).
De vordering in hoger beroep en de grieven
6. In hoger beroep concludeert [appellant] ertoe, samengevat weergegeven, het vonnis van 11 juni 2018 te vernietigen en Wasserman alsnog te veroordelen zoals in eerste aanleg gevorderd, met veroordeling van Wasserman in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met beslagkosten en bewaarnemingskosten.
7. De grieven van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
- De rechtbank heeft miskend dat de procedure is gestart om informatie te verkrijgen ter ondersteuning van zijn vorderingen in de arbitrageprocedure. De Arbitragecommissie heeft daar echter niet op gewacht, terwijl zij wist dat de exhibitievordering was ingesteld. Dat is onrechtvaardig. Er is nu een te grote discrepantie tussen de processuele en de materiële waarheid. Daarom kan de overweging van de rechtbank dat [appellant] geen rechtmatig belang meer heeft, geen standhouden (grief I).
- Ten onrechte heeft de rechtbank op grond van het gezag van gewijsde van het arbitrale vonnis grond gezien om te oordelen dat [appellant] ook in de verhouding tot Wasserman geen rechtmatig belang bij afgifte van de verlangde stukken heeft. Het arbitraal vonnis heeft geen gezag van gewijsde tussen [appellant] en Wasserman. [appellant] heeft belang bij de stukken in verband met de procedure in hoger beroep tegen Wasserman. Ook in het kader van de herroepingsprocedure en de daaruit eventueel voortvloeiende nieuwe arbitrale procedure als de herroeping slaagt, heeft [appellant] een rechtmatig belang bij afgifte van de stukken (grief II).
- De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat Wasserman in indirecte zin een rol speelde in de arbitrageprocedure en dat de arbiters daarvan ook zijn uitgegaan (grief III).
- Ten onrechte heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat de Arbitragecommissie rekening heeft gehouden met een verzoek van [appellant] om breder te toetsen dan alleen het handelen van [bestuurder Wasserman]. Daartoe was de Arbitragecommissie ook niet bevoegd (grief IV).
- Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de Arbitragecommissie de vordering ook tegen Wasserman zou hebben afgewezen, indien zij partij was geweest. [appellant] heeft gewoon recht op een onafhankelijke beoordeling, mede op basis van de opgevraagde stukken. In het kader van het verkrijgen van alle relevante bescheiden loopt er thans ook nog een, aan deze zaak vergelijkbare, procedure in Monaco. Uit het feit dat [appellant] steeds meer stukken in bezit krijgt waaruit blijkt dat Wasserman en [voetballer] onjuist hebben verklaard, blijkt dat de volledige waarheid nog niet op tafel ligt en dat [appellant] dus rechtmatig belang heeft bij zijn vordering. De gevraagde stukken zijn van wezenlijk belang zowel in de herroepingsprocedure en eventuele daarna te voeren nieuwe arbitrage als in de appelprocedure bij het hof. [appellant] heeft een rechtmatig belang bij afgifte (grief V).
- Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] onvoldoende heeft toegelicht dat er gronden zijn die herroeping rechtvaardigen. Ook voor de herroepingsprocedure en het eventuele vervolg daarop heeft [appellant] een rechtmatig belang bij afgifte van de gevraagde stukken (grief VI).
Standpunt Wasserman in hoger beroep
8. Wasserman bestrijdt de grieven en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Verzoek aan [appellant] om nadere toelichting
9. Op 31 december 2020 heeft het hof de advocaat van [appellant] laten weten ermee bekend te zijn dat in de beide procedures waarvoor de door [appellant] verlangde stukken van belang zouden zijn, zijn vorderingen zijn afgewezen, resp. op 14 juli 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:1274) en op 1 september 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:6859). Het hof verzocht [appellant] om te laten weten of beide uitspraken onherroepelijk zijn geworden en, zo ja, in hoeverre [appellant] nog belang heeft bij de vordering op grond van artikel 843a Rv.
10. Op 6 januari 2021 heeft de advocaat van [appellant] hierop als volgt geantwoord:
“Het klopt dat de vorderingen van [appellant] in de procedures bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en bij het hof Den Haag zijn afgewezen. Deze uitspraken zijn inmiddels ook onherroepelijk geworden. De gevorderde stukken waren inderdaad ook van belang voor deze twee procedures. Door het onherroepelijk worden van deze uitspraken is het belang van [appellant] bij de ingestelde vordering in onderhavige procedure echter niet verdwenen.
In de procedure voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is uitvoerig gedebatteerd over de wijze waarop het arbitrale vonnis, waar in die procedure herroeping van werd gevorderd, in kwestie tot stand is gekomen. Daarbij werd wederom duidelijk dat er in die arbitrale procedure feiten en omstandigheden zijn verzwegen door Wasserman en [voetballer]. Het bleek op dat moment echter (mede vanwege formele redenen) nog niet voldoende om het arbitrale vonnis te herroepen.
[appellant] bereid[t] momenteel echter een nieuwe procedure voor. Hij voert reeds een procedure in Monaco om bewijs boven tafel te krijgen en heeft deze procedure in eerste aanleg gewonnen. In tweede aanleg staat de zaak nu voor uitspraak voor dit voorjaar. Ook daar schijnen stukken aangetroffen te zijn die de vorderingen van [appellant] ondersteunen. [appellant] heeft om die reden nog altijd een groot belang bij deze 843a-procedure, aangezien ook de stukken die hij hier vordert hem naar verwachting zullen helpen om aan te tonen dat het arbitrale vonnis op onjuiste/onvolledige feiten is gebaseerd.
De kwestie is voor [appellant] dus nog niet afgerond. Hij voert momenteel nog een procedure en bereid[t] bovendien een nieuwe procedure voor. [appellant] heeft derhalve een groot belang bij deze 843a-vordering en verzoekt daarom om exhibitie van de bewijsstukken.”
11. De advocaat van Wasserman heeft hierop gereageerd. Wasserman betwist dat tijdens de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof Arnhem-Leeuwarden duidelijk is geworden dat Wasserman en [voetballer] in de arbitrale procedure feiten en omstandigheden hebben verzwegen. Met betrekking tot de door [appellant] genoemde procedure in Monaco wijst Wasserman erop dat Wasserman, [voetballer] en [bestuurder Wasserman] bij die procedure geen partij zijn en ook niet op enige andere wijze betrokken zijn. Wasserman stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen belang (meer) heeft bij een arrest in deze zaak.
Beoordeling door het hof
12. Het hof is van oordeel dat [appellant] geen rechtmatig belang heeft bij de door hem gevorderde afgifte van stukken (dan wel afschriften van die stukken). In de memorie van grieven heeft [appellant] betoogd dat hij een rechtmatig belang bij het verkrijgen van de stukken heeft ter ondersteuning van zijn vorderingen in de arbitrageprocedure, de herroepingsprocedure, de nieuwe arbitrale procedure die zal volgen als de herroeping slaagt, alsmede de tegen Wasserman bij dit hof gevoerde appelprocedure met zaaknummer 200.262.280/01.
13. Vast staat dat de gevoerde procedures zijn geëindigd met onherroepelijke uitspraken ten nadele van [appellant]. Daarmee is het door [appellant] in de memorie van grieven gestelde belang bij de stukken komen te vervallen. Dat [appellant] de stukken nodig heeft voor de door hem genoemde procedure in Monaco, heeft hij niet gesteld en valt ook niet aan te nemen, nu het gaat om een – met deze procedure vergelijkbare – procedure om bewijs boven tafel te krijgen.
14. Dan resteert de stelling van [appellant] dat hij een nieuwe procedure voorbereidt. Deze stelling is echter op geen enkele wijze onderbouwd of toegelicht, zodat alleen al daarom niet de gevolgtrekking kan worden gemaakt dat [appellant] een rechtmatig belang heeft bij zijn vordering tot afgifte van stukken. Aan te nemen valt dat in een nieuwe procedure opnieuw het gezag van gewijsde van het arbitrale vonnis, dan wel (zoals in het arrest van 14 juli 2020) derdenwerking van het oordeel van arbiters, aan [appellant] zal worden tegengeworpen. Onduidelijk is verder wat [appellant] bedoelt met zijn opmerking dat de herroeping “mede vanwege formele redenen” is afgewezen. Nu een toelichting ontbreekt, gaat het hof ervan uit dat die formele redenen evenzeer in de weg zullen staan aan toewijzing van een nieuwe vordering tot herroeping.
15. Op grond van het voorgaande falen de grieven van [appellant], voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] geen rechtmatig belang heeft bij zijn vordering op grond van artikel 843a Rv. Bij deze stand van zaken hoeven de grieven voor het overige geen bespreking, nu zij er niet toe kunnen leiden dat de vordering van [appellant] wordt toegewezen.
16. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen, zoals Wasserman heeft verzocht. Wat [appellant] in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd dan in eerste aanleg (te weten: vergoeding van de kosten van bewaarneming), zal het hof afwijzen. Nu [appellant] in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof hem veroordelen tot betaling aan Wasserman van een vergoeding voor de proceskosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze kosten tot op de datum van dit arrest op € 726,- voor griffierecht of op € 1.114,- voor salaris van de advocaat (één punt, tarief II).

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis dat de rechtbank Den Haag op 11 juli 2018 tussen partijen heeft gewezen;
- veroordeelt [appellant] tot betaling aan Wasserman van een vergoeding voor de kosten van het hoger beroep, tot op de datum van dit arrest aan de kant van Wasserman begroot op € 726,- voor griffierecht en op € 1.114,- voor salaris van de advocaat;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.R. Salomons, H.J. van Kooten en E. Bauw en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.H.E.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 16 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.