In deze zaak gaat het om de teruggeleiding van de minderjarige [minderjarige] van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk, op verzoek van de vader. De rechtbank Den Haag had eerder op 28 juli 2021 de terugkeer gelast, waarop de moeder in hoger beroep ging. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 30 september 2021 de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat er geen sprake is van weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 13 van het Haags Verdrag inzake de burgerlijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De moeder had aangevoerd dat de terugkeer van [minderjarige] zou leiden tot lichamelijk of geestelijk gevaar, maar het hof oordeelde dat deze claims niet voldoende onderbouwd waren. Het hof benadrukte dat de belangen van het kind voorop staan en dat de terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk in het belang van [minderjarige] is. De moeder werd ook veroordeeld in de proceskosten van de vader, die op € 7.816,25 zijn vastgesteld. De teruggeleiding moet uiterlijk op 18 oktober 2021 plaatsvinden, waarbij de moeder [minderjarige] dient terug te brengen, of anders de benodigde reisdocumenten aan de vader moet overhandigen.