ECLI:NL:GHDHA:2021:1815

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
200.285.422/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en afspraken over de woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de woning aan de man werd toegedeeld. De vrouw betwist dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de woning, terwijl de man stelt dat er wel degelijk overeenstemming is bereikt. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank op 29 juli 2020 heeft beslist dat de woning aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. De vrouw heeft in hoger beroep één grief geformuleerd, waarin zij aanvoert dat de woning niet zonder verdere verrekening aan de man kan worden toegedeeld.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat de man sinds het feitelijk uiteengaan van partijen in 2010 alle kosten van de woning heeft gedragen, terwijl de vrouw geen bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat er voldoende bewijs is dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woning, waarbij de man de woning zou krijgen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen. Het hof wijst de grief van de vrouw af en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd. De vrouw moet haar aandeel in de woning goederenrechtelijk aan de man leveren, zonder verdere verrekening.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
zaaknummer : 200.285.442/01
zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/593155 / HA ZA 20-288

arrest van 14 september 2021

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W. Suttorp te Rotterdam
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.A.F. Jansen te Rotterdam

Het geding

Bij exploot van 21 oktober 2020 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 29 juli 2020 van de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie/eiser in reconventie.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar blz. 1 van het genoemde vonnis.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw één grief geformuleerd tegen het bestreden vonnis.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grief van de vrouw weersproken.
Vervolgens heeft de vrouw een akte genomen.
Op verzoek van de vrouw heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald, die op 15 juli 2021 heeft plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw en haar advocaat alsmede de advocaat van de man. De man zelf is niet verschenen. De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd op grond van het procesdossier dat door de vrouw in het geding is gebracht.

Beoordeling van het hoger beroep

Feiten
1. Het hof gaat uit van de volgende feiten. Bij beschikking van 6 april 2011 heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 1 december 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2. Tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort de woning aan de [adres] (verder: de woning). Partijen hebben de woning op 20 april 2004 gekocht voor een bedrag van € 158.000,-. De aanschaf van de woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 176.950,-. Een doorlopend krediet van € 17.561,12 is meegefinancierd en afgelost. Vervolgens hebben partijen op 4 februari 2010 een nieuwe hypotheek op de woning verleend als waarborg voor de nakoming van een geldlening van € 230.000,- (bestaande uit twee delen, te weten een bedrag van € 184.000,- en een bedrag van €46.000,-), waarmee de oude hypotheek van € 176.950,- is afgelost.
3. In juni 2010 hebben partijen diverse documenten ondertekend, waaronder een tweetal akten ‘afstand vorderingsrecht’ die betrekking hebben op de hypothecaire geldlening met als doel de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening te ontslaan en de akte ‘beperking uitoefening hypotheekrecht’. Ook is door de man een akte ‘verpanding’ ondertekend die betrekking heeft op de overlijdensverzekering.
4. De man is in de woning blijven wonen en betaalt sinds het feitelijk uiteengaan van partijen alle eigenaarslasten en gebruikerslasten.
Eerste aanleg
5. In eerste aanleg hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld met betrekking tot, kort gezegd, de verdeling van de woning (zie r.o. 3.1 t/m 3.3 van het bestreden vonnis).
6. Bij vonnis van 29 juli 2020 (verder: het bestreden vonnis) heeft de rechtbank Rotterdam als volgt beslist:
5.1.
deelt de woning toe aan de man en gelast de man om de vrouw te ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor alle hypothecaire geldleningen, een en ander onder de voorwaarde dat de notariële levering van de woning aan de man plaatsvindt binnen zes maanden na de datum van het vonnis;
5.2.
gelast de vrouw haar medewerking te verlenen aan de notariële akte van de woning aan de man;
5.3.
deelt de bankspaarrekening ‘Rabo OpbouwSpaarrekening’ met nummer [volgt nr.] toe aan de man;
5.4.
gelast partijen, indien niet tijdig aan de onder 5.1 vermelde voorwaarden is voldaan, de woning te verkopen aan een derde en bepaalt dat de eventuele netto-opbrengst van de verkoop van de woning (het verschil tussen de verkoopprijs en de totale hypothecaire schuld van € 230.000,-) gelijk over partijen dient te worden verdeeld en dat een eventuele restantschuld in gelijke mate door partijen dient te worden gedragen;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Vordering in hoger beroep
7. De vrouw is tijdig in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Zij vordert in hoger beroep bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
i. i) de verdeling van de tussen partijen bestaande (beperkte) gemeenschap, te weten de
woning, als volgt vast te stellen:
a) dat het aandeel van de vrouw in de woning wordt toegedeeld aan de man onder de
verplichting van de man de helft van de overwaarde (na aflossing van de
hypotheekschuld en voldoening van de op de overdracht rustende kosten) aan de
vrouw te voldoen, ingeval de man binnen een maand na het te wijzen arrest de
hypotheekschuld overneemt met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke
aansprakelijkheid; dan wel
b) dat de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde, ingeval de man de
hypotheekschuld niet binnen een maand na het te wijzen arrest kan overnemen met
ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en voldoening van de
helft van de overwaarde aan de vrouw;
ii) te bevelen dat de man medewerking verleent aan taxatie van de woning door de vrouw,
op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en met een maximum van € 50.000,-
althans een door het hof in goede justitie te bepalen dwangsom en te stellen maximum;
iii) te bevelen dat de man medewerking dient te verlenen aan de overdracht en levering
van het aandeel van de vrouw aan de man dan wel aan de verkoop en levering aan
een derde;
iv) te bepalen dat het te wijzen arrest in de plaats treedt van de toestemming van de man
aan de verkoopovereenkomst en/of de overdrachtsakte met een derde;
v) de man te veroordelen tot ontruiming van de woning uiterlijk veertien dagen voor de
notariële levering van de woning aan een derde;
vi) te bepalen dat partijen ieder gehouden zijn de kosten, verbonden aan de uitvoering
van deze verdeling, te voldoen;
vii) de vorderingen van de man alsnog af te wijzen;
viii) kosten rechtens.
8. De man heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest de vrouw niet-ontvankelijk verklaart in haar beroep althans haar vorderingen afwijst en het bestreden vonnis in alle onderdelen in stand laat en bekrachtigt.
Bespreking van de grief
9. Met haar grief komt de vrouw in de kern op tegen de beslissing van de rechtbank dat de woning aan de man wordt toegedeeld zonder verdeling van de overwaarde naar het moment van de daadwerkelijke verdeling. De vrouw voert daartoe, kort gezegd, het volgende aan.
Tussen partijen is geen overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap. De vrouw heeft de bank slechts verzocht uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld te worden ontslagen. In dat verband zijn door partijen verschillende formulieren van de bank ondertekend. Tot een ontslag uit de hoofdelijkheid is het echter niet gekomen, omdat de notariële levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man is uitgebleven. Dit betekent dat de gemeenschap onverdeeld is gebleven. Indien de man dat wenst kan de woning aan hem worden toegedeeld, onder verdeling van de overwaarde bij helfte en ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Mocht dat niet mogelijk blijken, dan zal de woning verkocht moeten worden aan een derde onder verdeling van de overwaarde bij helfte.
Wat betreft de waardering van de woning moet volgens de vrouw worden uitgegaan van de waarde op het moment van de verdeling van de woning. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld bestaat volgens de vrouw geen aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van deze hoofdregel.
10. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort gezegd heeft hij het volgende aangevoerd. Partijen hebben afspraken gemaakt over de verdeling van de woning, zoals de vrouw ook heeft erkend tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank. De vrouw zou uit de hoofdelijke aansprakelijkheid worden ontslagen en de man zou de woning met hypotheek krijgen. Uit onwetendheid en wegens gebrekkige kennis van de Nederlandse taal heeft de man nagelaten het aandeel van de vrouw in de woning in goederenrechtelijke zin op zijn eigen naam te laten zetten. De huidige hypotheek is uitsluitend op naam van de man gesteld. Verder voert de man aan dat hij vanaf 2010 de volledige kosten van de woning voor zijn rekening heeft genomen.
Voor zover de woning alsnog verdeeld zou moeten worden, is de man van mening dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de waardering van de woning juist is. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om uit te gaan van de waarde van de woning op dit moment.
Hebben partijen afspraken gemaakt over de verdeling van de woning?
11. In dit geding rijst de vraag of tussen partijen afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de woning, zoals de man stelt en de vrouw betwist. Indien vast komt te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de woning, heeft de rechter op grond van artikel 3:185 lid 1 BW met betrekking tot de verdeling geen taak meer te vervullen. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de verdeling van de woning. Het hof legt dat als volgt uit.
Op 1 juni 2010 hebben partijen met de hypotheekbank een overeenkomst gesloten met als doel de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening met betrekking tot de woning (‘afstand vorderingsrecht’). Op dezelfde datum is tussen partijen en de bank voorts een overeenkomst gesloten waarin de bank verklaart van het recht van hypotheek gevestigd op de woning alleen gebruik te zullen maken voor al hetgeen de bank te vorderen heeft of mocht hebben van de man (‘beperking uitoefening hypotheekrecht’). Verder is op 1 juni 2010 tussen de man en de bank een overeenkomst gesloten waarin de man alle rechten en vorderingen uit hoofde van zijn overlijdensrisicoverzekering verpandt aan de bank (‘verpanding’).
In deze stukken vindt het hof steun voor de stelling van de man dat partijen hadden afgesproken dat hij de woning toegedeeld zou krijgen in ruil voor ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de hypothecaire schuld, zonder verdere verrekening. Hierbij is nog van belang dat de marktwaarde van de woning in 2010 veel lager was dan de hypotheekschuld. Dit maakt het volgens het hof zeer onwaarschijnlijk dat partijen, zoals de vrouw heeft gesteld, met de ondertekening van de hiervoor genoemde overeenkomsten slechts tot doel hadden de vrouw uit de hoofdelijkheid te doen ontslaan zonder toedeling van de woning aan de man.
In dit verband acht het hof verder van belang dat de man sinds het feitelijk uiteengaan van partijen in 2010 alle eigenaarslasten van de woning heeft voldaan; de vrouw heeft daaraan niets bijgedragen. De vrouw heeft verder niet omgekeken naar de woning. Zij is in 2012 naar Turkije verhuisd, waar zij tot februari 2016 heeft gewoond, voordat zij weer terugkwam naar Nederland. De vrouw heeft tijdens de mondeling behandeling verklaard dat zij haar aandeel in de woning niet heeft aangegeven als box 3-vermogen in haar jaarlijkse aangifte voor de inkomstenbelasting in Nederland.
12. Uit het voorgaande leidt het hof af dat partijen overeenstemming hebben bereikt over toedeling van de woning aan de man, zonder verdere verrekening, met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. Hieraan doet niet af dat partijen zich vervolgens niet aan de gemaakte afspraken hebben gehouden, door te hebben nagelaten dat de vrouw haar aandeel in de woning in goederenrechtelijke zin aan de man heeft geleverd. Dat geldt ook voor de stelling van de vrouw dat het ontslag uit de hoofdelijkheid voor de hypothecaire schuld niet heeft plaatsgevonden omdat niet is voldaan aan de in de overeenkomst inzake ‘afstand vorderingsrecht’ genoemde voorwaarde dat de vrouw geen (mede)eigenaar meer is van de woning. Overeind blijft dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woning, zonder verdere verrekening.
Bewijsaanbod
13. Het hof passeert het onvoldoende gespecificeerde bewijsaanbod van de vrouw.
Conclusie
14. Nu de grief van de vrouw tevergeefs is voorgesteld, zal het hof het hoger beroep van de vrouw afwijzen. Dit betekent dat partijen uitvoering zullen moeten geven aan de afspraken die zij hebben gemaakt met betrekking tot de verdeling van de woning door het aandeel van de vrouw in de woning goederenrechtelijk te leveren aan de man, zonder verrekening, en voorts de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldlening.
Proceskosten
15. Gelet op de verhouding tussen partijen als voormalige echtelieden, zal het hof de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Ibili, K.M. Braun en K. van Barneveld-Peters, en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 14 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.