ECLI:NL:GHDHA:2021:1709
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- H. van den Heuvel
- A.L. Frenkel
- J. Candido
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van een ongewenst verklaarde derdelander
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1964, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor het tenlastegelegde feit, namelijk het verblijf in Nederland als vreemdeling terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit verzoek is gedaan in het kader van een beleidslijn die is ontwikkeld naar aanleiding van recente uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Hoge Raad, die betrekking hebben op de vervolging van derdelanders.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof overweegt dat het Openbaar Ministerie zelf van mening is dat er geen strafrechtelijk belang meer is gediend met de voortzetting van de vervolging van de verdachte. Gezien het tijdsverloop en de rechtsgelijkheid in vergelijkbare zaken, heeft het hof besloten om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht, waarbij het Openbaar Ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht in relatie tot derdelanders en de beleidslijn van het Openbaar Ministerie verduidelijkt. Het hof benadrukt dat de voortzetting van de vervolging in dit geval niet zinvol of redelijk is, en dat het beleid van het Openbaar Ministerie in deze context moet worden gerespecteerd.