ECLI:NL:GHDHA:2021:1709

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
2200339917
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van een ongewenst verklaarde derdelander

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1964, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor het tenlastegelegde feit, namelijk het verblijf in Nederland als vreemdeling terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit verzoek is gedaan in het kader van een beleidslijn die is ontwikkeld naar aanleiding van recente uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Hoge Raad, die betrekking hebben op de vervolging van derdelanders.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof overweegt dat het Openbaar Ministerie zelf van mening is dat er geen strafrechtelijk belang meer is gediend met de voortzetting van de vervolging van de verdachte. Gezien het tijdsverloop en de rechtsgelijkheid in vergelijkbare zaken, heeft het hof besloten om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht, waarbij het Openbaar Ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht in relatie tot derdelanders en de beleidslijn van het Openbaar Ministerie verduidelijkt. Het hof benadrukt dat de voortzetting van de vervolging in dit geval niet zinvol of redelijk is, en dat het beleid van het Openbaar Ministerie in deze context moet worden gerespecteerd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003399-17
Parketnummer: 10-080087-17
Datum uitspraak: 25 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1964,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 mei 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Bij arrest van 27 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2192) heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van het inreisverbod ten aanzien van zogenoemde derdelanders op wie Richtlijn 2008/115/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, PbEG L 348/98 (Terugkeerrichtlijn) van toepassing is. In afwachting van de antwoorden op deze vragen zijn sindsdien veel zaken aangehouden dan wel niet bij de strafrechter aangebracht waarin deze problematiek aan de orde was. Inmiddels heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de vragen beantwoord (ECLI:EU:C:2020:724) en heeft de Hoge Raad in vervolg hierop het arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1893) gewezen. In dit arrest wordt onder andere overwogen dat artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet vereist dat een vreemdeling eerst het grondgebied van de Europese Unie verlaat, voordat deze bij verblijf in Nederland in weerwil van het inreisverbod strafbaar is op grond van artikel 197 Sr.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het Openbaar Ministerie een beleidslijn heeft uitgezet ter zake van de vervolging van derdelanders voor de overtreding van artikel 197 Sr. Dit beleid is gebaseerd op de recente uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de uitspraak van de Hoge Raad van 1 december 2020. Volgens dit beleid wordt rekening gehouden met het tijdsverloop in aangehouden artikel 197-zaken, de rechtsgelijkheid in die zaken en vordert het Openbaar Ministerie de eigen niet-ontvankelijkheid in zaken met een pleegdatum van vóór 1 januari 2020.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep dan ook gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Openbaar Ministerie – naar in het hiervoor weergegeven standpunt van de advocaat-generaal ligt besloten – zelf vindt dat met de voortzetting van de vervolging van de verdachte redelijkerwijs geen strafrechtelijk belang meer is gediend en voortzetting van die vervolging zinvol noch redelijk is, en nu in dit geval ook overigens geen aanleiding bestaat om van het beleid van het Openbaar Ministerie af te wijken, zal het hof het Openbaar Ministerie nietontvankelijk verklaren in de vervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. A.L. Frenkel en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 augustus 2021.
Mr. A.L. Frenkel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.