Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest (uitspraak) van 10 augustus 2021
[appellante],
appellante in het principaal hoger beroep,
Stichting Havensteder,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
De zaak in het kort
De procedure
- het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam
van 24 januari 2020 (hierna het vonnis) en het procesdossier bij de kantonrechter;
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 februari 2020;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven
in het incidenteel hoger beroep (met producties);
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
De feiten
- a) Baaijens huurt sinds 2005 van Havensteder de hoekwoning aan [adres] (hierna: de woning of het gehuurde). Naast [appellante] (op nummer [nummer]) woont mevrouw [buurvrouw] (hierna: [buurvrouw]) in een ook van Havensteder gehuurde woning.
- b) [appellante] en [buurvrouw] hebben al lange tijd problemen met elkaar. De dochter van [buurvrouw], [naam], verblijft regelmatig bij [buurvrouw], evenals haar kleindochter. [naam] wordt door de Reclassering begeleid, en wel door mevrouw [begeleidster] (hierna: [begeleidster]).
- c) Op 12 juli 2018 heeft [begeleidster] een overlastmelding per e-mail gestuurd aan Havensteder. Daarin vertelt [begeleidster] over haar bezoek op 4 mei 2018 aan nummer [nummer], met name over het gebonk en geschreeuw van de buurvrouw van [adres] ([appellante]) en dat zij de situatie niet houdbaar vindt.
- d) In juli en augustus 2018 heeft Havensteder een buurtonderzoek laten uitvoeren. In het daarvan opgemaakte rapport zijn verklaringen van vier omwonenden opgenomen. De strekking hiervan is dat [appellante] schreeuwt, scheldt, bonkt, smijt en a-sociale taal uitslaat (‘[...]’). Volgens deze betrokkenen gaat dat dag en nacht zo.
- e) In januari 2019 hebben medewerkers van Havensteder nog een buurtonderzoek uitgevoerd, met vier soortgelijke verklaringen als resultaat.
- f) Op 5 februari 2019 heeft Havensteder gesprekken gevoerd met [appellante] en [buurvrouw]. Naar aanleiding daarvan heeft Havensteder op 19 februari 2019 aan beiden een zogenaamde gedragsaanwijzing gestuurd. [buurvrouw] heeft deze ondertekend retour gezonden. [appellante] heeft dat geweigerd. De gedragsaanwijzing hield voor [appellante] met name in dat ze geen overlast zou veroorzaken en mee zou werken aan onderhoud van haar woning, bij gebreke waarvan Havensteder gerechtigd zou zijn ontruiming van de woning en ontbinding van de huurovereenkomst te bewerkstelligen.
- g) [buurvrouw] heeft in maart en april 2019 vele malen bij Havensteder geklaagd over overlast door [appellante]. Volgens deze klachten bestond de overlast uit slaan met deuren, bonken op de muur, schreeuwen en schelden met ‘kankerhoer’ en ‘kankerpedofiel’.
- h) Op 21 mei 2019 heeft Havensteder opnieuw een buurtonderzoek verricht. Hier kwam uit dat de betreffende overlast door [appellante] doorgaat.
De beslissing van de kantonrechter
Het hoger beroep
wegens mutatieschade- een bedrag van € 20.185,16, met wettelijke rente;
- een bedrag van € 1.174,47 aan buitengerechtelijke incassokosten;
wegens gevolgschade- een bedrag van € 3.522,58, met wettelijke rente;
- een bedrag van € 577,48 aan buitengerechtelijke incassokosten;
wegens huurachterstand- een bedrag van € 596,47, met wettelijke rente;
- een bedrag van € 108,26 aan buitengerechtelijke incassokosten,
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
Het principaal hoger beroep (van [appellante])
Het incidenteel hoger beroep (van Havensteder)De nieuwe (schade)vorderingen in hoger beroep
Beslissing
- beveelt [appellante] in persoon en Havensteder deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling (zoals bedoeld in overweging 16) te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.E.H.M. Pinckaers in één der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag op
- bepaalt dat, indien één der partijen
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor de mondelinge behandeling niet nodig is;
- bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze